Schitterend op aarde - Johan Cruijff de speler
Groot voetbaltalent openbaart zich vroeg. Een jochie van acht dat jongens van elf dolt. Een jeugdspelertje dat van achteruit het hele veld oversteekt, alle tegenstanders passeert en scoort. Dat per wedstrijd acht, negen doelpunten maakt. Het is verbazingwekkend, maar niet bijzonder.
Halverwege de jaren vijftig van de vorige eeuw liepen er alleen al in Amsterdam-Oost diverse van deze talenten rond. Gerrie Splinter was er een. Wim van Laar, alias Pimmetje Pingel, een andere. Wat dat betreft was de klasse van de kleine Jopie Cruijff helemaal niet uitzonderlijk. Hij scoorde veel in partijtjes en schoolwedstrijden. Erg veel. Maar toch niet heel veel meer dan Gerrie of Wim. ‘De mare gaat dat als Jopie er zestien maakte, ik er zeventien maakte,’ heeft Gerrie wel eens beweerd. Trouwens, ook Jopie’s broer Henny en buurtvriendje Rolf Grootenboer konden heel behoorlijk voetballen.
Ook de passie waarmee gespeeld werd, was voor al die jongens gelijk. Hele dagen brachten zij voetballend door, hetzij op ’t Zandje achter de school in Betondorp of op het grind van de speeltuin Onderlangs, hetzij gewoon op straat of, bij regen, onder de poorten van de woningen. Het enige dat telde was dat er gewonnen werd, als het even kon op een eerlijke manier, maar desnoods met alle trucs die ter beschikking stonden. Tot forse tackles of voortijdig stoppen, met medeneming van de bal, aan toe.
Toch drong Jopie Cruijff als enige van het stel door tot Ajax 1, als 17-jarige al, en groeide hij uit tot een wereldster. Ondanks zijn tengere postuur, dat medespeler Henk Groot tegen verslaggever Herman Kuiphof deed verzuchten dat hij zo dun was als een spijker. Ondanks zijn gebrek aan kracht, dat hem belette een corner fatsoenlijk voor het doel te krijgen. En ondanks zijn moeilijke, extreem brede voeten, die hem noodzaakten aangepaste schoenen te dragen. ‘Lichamelijk had ik zowat alles tegen,’ zei Cruijff daar later zelf over.
Een verschil was dat Jopie zijn talent ongehinderd kon blijven ontwikkelen, terwijl Wim van zijn ouders vanwege hun geloofsovertuiging niet bij Ajax mocht spelen en Gerrie klein van stuk was en een bril droeg die hem volgens zijn leiders bij de Ajax-jeugd belette goed te leren koppen. Jopie werd vanwege zijn talent gekoesterd bij Ajax, waar hij via zijn ouders kind aan huis was. Met vader Manus als ‘hofleverancier’ van groente en fruit, moeder Nel na vaders dood als schoonmaakster van de kleedkamers en tweede vader ‘ome’ Henk als terreinknecht kon de binding niet groter zijn. ‘Je kunt eigenlijk niet zeggen: op die datum zijn we bij Ajax begonnen. We zaten er altijd al, toen we vier, vijf jaar waren al. We hebben ons nooit aangemeld, we speelden er gewoon,’ zei broer Henny daarover.
Een ander verschil was dat Jopie situaties in een oogwenk kon overzien en voortdurend scherp en alert was. Hij leek haast tijdens het spelen van boven af op het veld te kunnen neerkijken en handelde razendsnel. Hij slalomde langs tegenstanders en ontweek zelfs tackles van achteren alsof hij ze voorvoelde. ‘Als hij niet zo’n formidabele voetballer was geworden, was hij een formidabele autocoureur geworden,’ beschreef Arend van der Wel, voormalig Ajacied en huisvriend van de ouders van Cruijff, diens reactievermogen.
‘Ik was een doordouwertje, beweeglijk, kon instinctief anticiperen en spelsituaties overzien,’ voegde Cruijff daar zelf aan toe. ‘Ik zocht en vond de gaten in een verdediging en dook daar met al mijn snelheid en pingeltalenten in. “Die Kleine is voor de duvel en zijn moer nog niet bang,” zeiden ze soms. Dat was waar. Angst kende ik niet. Zelfs voor de zwaarste, hardste kerels ging ik nog niet opzij.’
Het belangrijkste verschil was dat hij zijn bevindingen continu aanwendde om zijn eigen spel en dat van zijn medespelers te verbeteren. Hij bemoeide zich nadrukkelijk met het spel van anderen en hield al op jeugdige leeftijd niet op hen aanwijzingen te geven met de zelfverzekerdheid van een oude rot. Al in 1966 zei Henk Groot: ‘Tja, zijn mondje staat niet stil, dat weten we allemaal. We noemen hem niet voor niks Flipper, die is ook altijd aan het woord. Je kunt geen onderwerp aansnijden of Cruijff praat mee. Hij heeft ongelooflijk veel praatjes. Onder mekaar kunnen we dat best hebben, want hij is een doodgoeie jongen. Het zal de tegenpartij en de scheidsrechter wel eens irriteren, dat geloof ik wel. Maar al dat praten is een onderdeel van zijn beweeglijkheid. Als je naar hem kijkt, is hij in beweging, hij duikt in elk gat, hij zwaait met zijn armen, hij loopt naar links en rechts en geeft iedereen zijn wijze raad. Hij kaffert mij ook rustig uit, maar daar moet je niet zo zwaar aan tillen. Het gaat allemaal in het heetst van de strijd.’
Cruijff was realistisch genoeg om dat zelf toe te geven. In 1972 zei hij: ‘Bovendien praat ik altijd veel tijdens een wedstrijd. Het is een ergerlijke manier van doen voor anderen. Ik kan die fout echter moeilijk afleren. Wat ik zeg is meestal niet zo prettig. Als ik in ons spel een steek zie vallen dan zeg ik er onmiddellijk iets over. Dat gebeurt bij mij in een seconde. Tot mijn verdediging kan ik zeggen, dat ik het meestal niet zo rot meen als ik het zeg…’
Hij verwoordde het leiderschap dat hij daarmee al vroeg kreeg als volgt: ‘Ik denk niet dat je leider wordt, ik denk dat het een automatische schifting is. Het is een samengaan van de verantwoordelijkheid naar je toetrekken en de verantwoordelijkheid die ze je geven. Er ontstaat dan zoiets van dat ze zeggen: “Doe jij dat maar.” Leider worden is een karaktertrek. Misschien meer een soort egoïsme. Ik denk dat je dat niet moet uitvlakken. Ik ben begonnen met te zeggen dat de leider als eerste weet dat hij de rest nodig heeft, al zal hij dat misschien niet direct herkennen of erkennen, maar dat mérkt hij wél. Dus hij gaat nooit uit van z’n eigen kwaliteiten, want die hééft hij al. Nee, hij gaat meer uit van de kwaliteiten van een ander. Hij probeert te voorkomen dat een ander bepaalde fouten maakt.’
Daarbij kende zijn broer Henny hem ‘een uitgesproken zwart-wit denkpatroon’ toe, waaraan Cruijff zelf toevoegde: ‘Relativeren? Nee, dat zit niet in mijn karakter.’
En als anderen moeite met zijn commentaar hadden, trok hij zich daar weinig van aan. Het maakte hem juist sterker. Als de druk hoog was, presteerde hij het beste. ‘Rancune is de beste motivatie,’ zei hij ooit zelf. ‘Hij genereert zelf de druk die hij nodig heeft om te kunnen presteren. Hij is een soort perpetuum mobile,’ bevestigde journalist Joop Niezen.
Ondertussen bekommerde hij zich wel degelijk om het welzijn van anderen. Hij vormde een bindende factor en kwam op voor de belangen van zichzelf en andere spelers. In 2002 zei hij, terugkijkend op zijn carrière: ‘Om persoonlijke redenen heb ik eerst als voetballer en later als trainer aan de wieg gestaan van vele nieuwe zaken en aspecten rond de voetballerij. Het is niet zo dat ik het opzocht, maar de omstandigheden dwongen mij ertoe hierbij betrokken te zijn. Telkens wanneer er problemen waren, dan zag ik mij verplicht, of ik het nu wilde of niet, om een stelling in te nemen en mee te denken om tot een oplossing te komen.’
Eenmaal behorend tot de selectie van het eerste was Jopie – inmiddels Johan – al snel een vaste waarde. Zijn kwaliteiten waren onomstreden. Zijn waarnemingsvermogen zorgde ervoor dat hij veel te melden had. En zijn zelfverzekerdheid, of zelfs brutaliteit, leidde ertoe dat hij zich al vanaf het begin verbaal liet gelden. Maar wie goed presteert, kan veel maken. Wie zich bovendien sociaal opstelt, wordt snel gewaardeerd. En wie al deze eigenschappen combineert, is op weg om een wereldvoetballer te worden. Als eerste echte ‘Godenzoon’ van Ajax en als ‘El Salvador’ van Barcelona kreeg zijn naam zelfs een mythische klank.
Maar zelfs een wereldvoetballer kent tegenslag. Het beste waarnemingsvermogen schiet wel eens tekort. Ook de beste spits mist kansen. Een onaantastbaar rijzende ster wekt per definitie jaloezie, zeker wanneer hij zelfbewustheid uitstraalt. En zelfs een sociaal persoon met goede bedoelingen maakt vijanden. Achteraf heeft bewondering de overhand. Maar de voetbalstér had zijn neurotische trekjes, kende zijn ruzies met collega’s en bestuurders en zelfs zijn sportieve fiasco’s, hoe gering in aantal ook. Hij vertrok twee keer verongelijkt bij Ajax. Hij verloor zijn WK-finale met het Nederlands elftal als gevolg van een dronken, naakte zwempartij met meisjes en ontzegde zichzelf vier jaar later een herkansing, wat hem nog bijna een groot deel van zijn glans had gekost als de paal in de laatste minuut van de finale een Nederlandse overwinning niet had verhinderd.
Hij was zonder twijfel een magistrale voetballer met een wonderlijke mix van talenten. Maar paradoxaal genoeg kreeg de ster pas eenuitzonderlijke straling toen hij aan het eind van zijn carrière terugkeerde op aarde. Hij daalde uit rancune af tot de arbeidersklasse van Feyenoord. En haalde zijn gram door anderen te laten schitteren. Gemotiveerder dan ooit. En zonder met zijn woorden en daden wrevel te wekken.
Het officiële competitiedebuut van Cruijff in het eerste van Ajax vond plaats in de uitwedstrijd tegen GVAV op 15 november 1964. Ondanks een doelpunt van Johan verloor Ajax met 3-1 en eindigde de club dat seizoen op de 13e plaats, de laagste klassering ooit in het betaalde voetbal. Maar Cruijffs ster zou snel rijzen. In de acht seizoenen van 1965 tot en met 1973 leidde hij Ajax naar zes landskampioenschappen en drie Europacups voor Landskampioenen.
In no time was Cruijff een vedette. Hij scoorde aan de lopende band en was voor het doel zeker van zijn zaak. Treffend zegt Ruud Suurendonk, van april 1966 tot en met november 1971 vaste invaller bij Ajax: ‘Als Johan alleen op de keeper afging, liepen de andere spelers vast terug om zich op te stellen voor de aftrap, zo groot was het vertrouwen in zijn efficiëntie.’
Met de efficiëntie voor het doel zat het inderdaad wel goed: in de acht volledige seizoenen van 1965 tot de zomer van 1973 scoorde Cruijff voor Ajax in 311 officiële wedstrijden 248 goals, gemiddeld 31 per seizoen. Een ‘goaltjesdief’ werd hij als jongetje genoemd, zei hij zelf ooit. ‘Ik speelde, vooral als klein kereltje, zo egoïstisch als de pest, want ik voelde me beter dan de anderen. We moesten immers winnen? Kon ik het dan niet beter alleen doen dan kansen te laten verzieken door de rest? Onuitstaanbaar misschien, maar door de doelpunten die ik maakte, voelde ik steeds weer mijn gelijk.’
Bovendien waren zijn doelpunten vaak mooi. Iedereen herinnert zich zijn goal tijdens FC Den Haag-Ajax op 2 januari 1972. Met de tape van zijn kous waar hij aan de linker zijlijn mee bezig was nog in zijn hand tikte hij de bal uit een dieptepass na de stuit in één keer langs Kees Weimar tot aan de rand van het strafschopgebied. En van daaraf draaide hij met binnenkant rechts de bal met effect over keeper Ton Thie heen, precies onder de lat. Zo krom als alleen vrijetrappenspecialisten dat kunnen, maar dan lang voordat het bestaan van zulke schoten bekend was en ook nog soepeltjes vanuit de loop. Met als toetje de Cruijff-juich: hoog opspringend de rechter arm door de lucht zwieren. Met tape dit keer.
Maar hij bleek veel meer dan een doelpuntenmaker. Zijn solo’s waren onnavolgbaar en zijn versnelling was ongeëvenaard. Hij slalomde tussen verdedigers door, sprong hoog over tackles heen, wendde en keerde sneller dan mandekkers konden volgen en was als hij eenmaal op snelheid lag niet meer te achterhalen. Wim Jansen, in de UEFA-jeugd met Cruijff en Willy van der Kuijlen nog een ouderwets binnentrio vormend, noemt hem de beste speler met wie hij ooit heeft gespeeld. ‘In onze eerste selectiewedstrijd voor het Nederlands jeugdteam kwamen we fysiek nog te kort. Maar toen al pikte Johan de bal op het middenveld op, liep zes man voorbij en legde de bal zo aan de andere kant in de goal. Met zijn gevoel voor het spel kon hij een tegenstander zo passeren dat die niet alleen de bal maar ook hem zelf niet kon raken.’
Toch was dat vaak het enige dat tegenstanders konden proberen. ‘Als we met Feyenoord tegen Ajax speelden, probeerden we Johan zo ver mogelijk van het doel af te houden. Zo nodig kwam daar wat intimidatie aan te pas. Als je hele goeie voetballers tegenover je krijgt, moet je je toch wapenen. En Johan was al heel vroeg heel goed.’
Terecht vroeg de toenmalige ‘spitsdekker’ van FC Utrecht, Co Adriaanse, zich op 12 december 1970 in een column in de Utrechtse krant Het Centrum af hoe hij de volgende dag ‘de beste spitsspeler ter wereld’ zou moeten bespelen. ‘Johan Cruijff is een klasse apart. Als Amsterdammer heb ik zijn loopbaan tot nu toe nauwkeurig in de gaten gehouden, mede omdat ik op jonge leeftijd al tegen Cruijff gespeeld heb. Hij was nog een jochie, maar iedereen zag toen al dat ie een hele grote zou worden. Als jeugdspeler van De Volewijckers heb ik al tegenover Johan gestaan. Eerst als aspirant, later als junior. Toen rolde hij inzijn eentje al een hele vijandelijke verdediging op. (…) Wat is in feite het unieke van Johan Cruijff? Ik geloof het feit dat hij in zijn eentje presteert waarvoor een andere ploeg een hele voorhoede nodig heeft. Door zijn fabuleuze startsnelheid en uitzonderlijke techniek kan hij door elke defensie slalommen.’
Adriaanses antwoord was dat hij moest proberen te voorkomen dat Cruijff aan de bal kwam. Het werd geen succes. FC Utrecht verloor in De Meer met 7-1 en Cruijff scoorde al in de eerste helft twee keer. Hij wist zich aan de dekking van Adriaanse te onttrekken door zich regelmatig uit de spits te laten terugzakken.
Dat deed hij, onder andere vanwege de intimidaties door tegenstanders, steeds vaker zodat hij letterlijk de as werd waar alles om draaide. Want ook vanuit het middenveld spelend was hij de beste. Jansen: ‘Zijn techniek was vooral functioneel. Daarin was hij verschrikkelijk goed. Zijn winst zat in de aanname van de bal. Daarop was alles wat hij deed gericht. Als hij de bal aannam, wist hij al wat hij ging doen. Zijn aanname was eigenlijk al de volgende stap. Daarnaast bezat hij ook in de nadagen van zijn carrière nog een enorme explosiviteit. Je kon er als tegenstander alleen maar voor proberen te zorgen dat hij de bal niet kreeg door hem zo te dekken dat hij niet aangespeeld kon worden. Want als hij eenmaal aangespeeld werd, wist je toch nooit wat hij ging doen.’
Johan Neeskens maakte Cruijff bij Ajax en Barcelona tussen 1970 en 1978 mee in deze gecombineerde rol van spits en regisseur en bevestigt Jansens visie. ‘Wat Johan deed met de bal was ongelooflijk. Het eerste half jaar bij Ajax heb ik alleen maar naar hem gekeken en geluisterd, zoveel respect had ik voor hem en zo keek ik tegen hem op.’
Dat respect, met name voor zijn bewegingen en zijn onverwachte manoeuvres, is hem veelvuldig betoond, soms op lyrische wijze. Zo dichtte Jorge Valdano, voormalig Argentijns topinternational en technisch directeur van Real Madrid, hem ooit als volgt ongrijpbaarheid toe: ‘De basis van zijn talent was het bedrog. Hij holde hard omdat hij ging stoppen, hij stopte omdat hij ging rennen, hij deed alsof hij een pass ging geven om een schijnbeweging te maken, hij begon een schijnbeweging omdat hij een pass ging geven, hij keek naar links om een oplossing op rechts te zoeken.’
Gek genoeg wordt die gedachte over ongrijpbaarheid onderstreept door een opmerking uit de privésfeer van een vriendin van zijn vrouw Danny, Tootje, die met Cruijffs vriend Bobby Nees was getrouwd: ‘Aan Johans benen kon je van achteren goed zien, aan z’n loopje, dat hij twee kanten op kon gaan.’
Maar ongeacht het respect werd het luisteren van medespelers wel afgedwongen door Cruijffs voortdurende gepraat. Al in de UEFA-jeugd was hij dominant en vertelde hij anderen waar en hoe ze moesten spelen. En bij Ajax was het niet anders. Suurendonk: ‘Dat Johan aanwijzingen gaf tijdens wedstrijden en op de training, was voor iedereen vanzelfsprekend. Dat hij daarbij schold ook. Dat deden anderen net zo goed. Dat is ook heel normaal in het voetbal. Je hebt geen tijd om een ander vriendelijk te vertellen wat er verkeerd gaat.’
Maar hoe bijzonder de dwingende aanwezigheid van Cruijff al vanaf zijn 17e in de spelersgroep in feite was, valt op te maken uit de woorden van Neeskens: ‘Er was een behoorlijke hiërarchie bij Ajax. Ik kon me als 18-jarig jongetje niet uitgebreid laten masseren. “Wat is dat?” werd er dan gevraagd. “Op jouw leeftijd is dat helemaal niet nodig.” Ook kon ik niet zomaar onder een douche stappen, want iedereen had min of meer zijn eigen douche.’ Laat staan dat een jong jochie als Neeskens anderen kon gaan vertellen hoe ze moesten voetballen.
Cruijffs nadrukkelijke bemoeienis met alles en iedereen had veel positieve kanten. Hij bleek een geboren leider, die alles regelde binnen en buiten het veld en een jonkie als Neeskens hielp: ‘“Je komt hier net, dus je mag ook fouten maken. Probeer alleen zoveel mogelijk de tips die je krijgt op te pakken. Ik weet wat het is om er als jonge jongen bij te komen. Je moet van je eigen kwaliteiten uitgaan en blijven doen waar je goed in bent, want daarvoor hebben ze je gehaald.” Dat stelde me erg gerust.’
Ook Suurendonk spreekt over de toenmalige hiërarchie en de rol van Cruijff als een van de bewakers van de groepssfeer. ‘Iedereen had zo’n beetje zijn eigen plek in de kleedkamer. Die werd nog niet met een kastje gemarkeerd zoals nu. Je pakte bij binnenkomst je shirt van de stapel en ging zitten waar je “hoorde”. Nieuwe spelers wisten nog niet precies waar ze plaats konden nemen. Zo nam Nico Rijnders de eerste keer per ongeluk de plek van Bennie Muller in beslag. Dat was niet verstandig, zeker niet omdat Nico met zijn kenmerkende gezichtsuitdrukking een gemakkelijke prooi was. “Hé, heb ik jou niet een keer aan mijn haak gehad?” kreeg hij direct van Bennie naar zijn hoofd geslingerd. Maar Johan lette in zulke gevallen op dat zo iets niet uit de hand liep. Als het nodig was, nam hij het voor een nieuweling op. Hij maakte geen onderscheid tussen mensen en is in de omgang altijd een hele gewone jongen gebleven met een sociale inslag. Johan werd hierbij gesteund door Piet Keizer en Gert Bals. Dat waren de meest sociale snuiters van de groep. Toch konden ook zij niet voorkomen dat er streken werden uitgehaald door spelers als Co Prins, die er een gewoonte van maakte stropdassen van anderen af te knippen.’
Een derde voorbeeld van Cruijffs sociale gevoel komt van Wim de Wit, die tot zijn 20e reservekeeper achter Gert Bals en Heinz Stuy was en tegenwoordig ‘assessor/stagecoördinator’ van de Cruyff University in Amsterdam is. ‘Terreinknecht vóór ome Henk was begin jaren zestig ome Jan, een ontzettend aardige man. Die was jarig en had een rondje moorkoppen gekocht. Door een rotgeintje van Co Prins werden die in de doos volledig geplet. Johan liet meteen een grote taart bezorgen met daarop: “Hartelijk gefeliciteerd, ome Jan!”’
Om zelf gedold te worden was Cruijff volgens Neeskens te slim. ‘Hij had alles meteen door, dus daar was geen gein aan.’ Daarnaast speelde Cruijff handig in op de positie van spelers in de groep. ‘De grootste grappenmakers waren Krol, Suurbier en Stuy, die vormden een vast clubje. Dus zorgde Johan ervoor dat hij op trainingskampen bij Heinz Stuy op de kamer sliep. Dan zat hij dicht bij het vuur. Bovendien had hij altijd een bodyguard bij de hand.’
Maar Suurendonk noemt ook een andere kant van Cruijffs centrale rol, namelijk zijn oog voor concurrentie. ‘Opvallend was dat Johan extra lette op de spits, Dick van Dijk. Natuurlijk om hem te helpen, wat hij als collega-aanvaller als beste kon. Maar zijn eerzucht dreef hem ertoe om Van Dijk ook een beetje in toom te houden. Als Dick te veel ging scoren, wilde Johan niet achterblijven. Dan ging zijn eigen succes even voor en kwamen zijn passes aan Van Dijk ineens net wat minder goed aan.’
Ook op de training moest het niet te gek worden met het succes van anderen. ‘Zelf wilde ik ze er in trainingspartijtjes ook wel eens lekker in schieten. Dan kwam Johan langslopen en vroeg hij quasi nonchalant: “Suur, hoeveel heb je er al gemaakt?” Hij lette er wel op dat hij me voor zou blijven. Echt zorgen hoefde hij zich daarover natuurlijk niet te maken, want hij bleef zelf ook wel scoren. Hij had nou eenmaal een neus voor goals.’
De Wit doet er nog een schepje bovenop. ‘Johan was vriendelijk, integer en gaf hulp in het veld. Maar hij liet zich nooit een oor aannaaien en was snoei- en snoeihard. Hij liet niet na een fout van een ander te benoemen of je daarvoor op het veld al op je flikker te geven. Hij kon op de training zelfs vreselijk oneerlijk zijn. Als ik de bal vast had en hij kon er niet meer bij, dan schopte hij desnoods zand in mijn gezicht.’
Het sterkste staaltje van concurrenten hun plaats wijzen deed zich voor in mei 1972, toen Cruijff samen met keeper Jan van Beveren van PSV op kop stond in de strijd om de verkiezing tot voetballer van het jaar, via wekelijkse puntentoekenningen georganiseerd door het televisieprogramma Sport in Beeld. Beide spelers werden gevraagd om bij de bekendmaking van de winnaar en de prijsuitreiking na de laatste competitieronde in de studio aanwezig te zijn. Maar volgens verslaggever Herman Kuiphof weigerde Cruijff te komen als hij niet zeker wist dat hij zou winnen. ‘Waar komt die Van Beveren ineens vandaan?’ zou Cruijff gezegd hebben. ‘Ik moet een straatlengte voorstaan.’ Van Beveren keepte vervolgens zijn laatste wedstrijd zo goed dat hij een 8 verdiende. Dus scoorde Cruijff, om aan alle onzekerheid een eind te maken, vijf goals in de laatste seizoenswedstrijd die Ajax met 12-1 van Vitesse won.
Cruijff had letterlijk en figuurlijk recht van spreken. Hij werd in 1971, 1973 en 1974 Europees voetballer van het jaar en, zoals Henk Groot in 1966 al opmerkte: hij had meestal gelijk met zijn commentaar op anderen. Zijn inbreng in het vernieuwende totaalvoetbal van Ajax was dan ook zo wezenlijk dat journalisten hem ervan verdachten de tactiek en zelfs de opstelling te bepalen. Joop Niezen sprak van een ‘kip/ei-relatie’ tussen Cruijff en trainer Rinus Michels als het ging om de introductie van het totaalvoetbal: ‘Michels bedacht het, plukte het uit de lucht, Cruijff was de meester-uitvoerder.’
Zelf ontkende Cruijff ‘met de hand op mijn hart’ de plaats van de trainer in te nemen, behalve dan, ‘uiteraard’, in het veld en als Michels hem om advies vroeg. Ook Suurendonk is van mening dat Michels verantwoordelijk was voor de opstelling en de tactiek. ‘Johan hield zich daar niet zichtbaar mee bezig. Wel kwam het voor dat hij een vragende blik trok naar de bank als hij van mening was dat een speler aan vervanging toe was. En voor de return van de beroemde mistwedstrijd tegen Liverpool, in december 1966, had Michels eerst bepaald dat ik de geblesseerde Suurbier als rechtsback zou vervangen. Maar na ruggespraak met Johan koos hij voor Barry Hulshoff vanwege diens lengte.’
Maar dat Cruijff het totaalvoetbal nog verder ontwikkelde na het vertrek van Michels naar Barcelona, blijkt uit zijn eigen beschrijving hiervan in 1972. Weliswaar geeft hij trainer Kovacs het krediet hiervoor maar wie goed leest, ziet dat de lof vooral de toegekende vrijheid van handelen naar eigen tactisch inzicht betreft. ‘Ik geloof dat de resultaten Kovacs gelijk geven. De spelvreugde is door de toegestane vrijheid toegenomen. Als ik een klein zelfonderzoek verricht moet ik constateren dat ik veel meer doe dan vroeger. Ik kom tegenwoordig tijdens de wedstrijd vaak op een backplaats terecht. Vroeger bijna nooit. Michels had het voetbal zoals wij het nu spelen trouwens nooit getolereerd. Ajax voetbalt onder Kovacs met veel meer variaties dan onder Michels. In Michels’ ogen zal het spel vaak meer risico’s met zich meebrengen. En dat accepteerde hij niet. Of hij zou erg veranderd moeten zijn. Vroeger doken nauwelijks middenvelders of achterhoedespelers in de spits op. Nu echter maken Barry Hulshoff, Gerrit Mühren, Arie Haan en Johan Neeskens doelpunten. Als ik, of een andere spits, wegtrek, dan vult een ander onmiddellijk het ontstane gat op. De verrassing van onze aanval is er groter door geworden.’
Deze manier van voetbal vereiste wel een hoge mate van professionaliteit en een ijzeren discipline in en buiten het veld. Cruijff constateerde die bij zichzelf wel. Hij gaf aan een zeer regelmatig leven te leiden, helemaal afgestemd op de wedstrijddagen. Maar in de periode vóór Kovacs moest Michels al alle zeilen bijzetten om het stappen van andere spelers aan banden te leggen. Een tijd lang deed hij dat door de selectie elke week, voor zowel uit- als thuiswedstrijden, vanaf vrijdag bij elkaar te laten komen in hotel De Witte Bergen bij Hilversum. Dan keken ze met zijn allen ’s avonds naar een film en stonden zaterdag de wedstrijdbespreking en een wandeling op het programma.
En uiteraard werd er gekaart. Suurendonk: ‘Johan zat met Keizer, Swart, Vasovic, Muller en Pronk bij de dure kaartclub, die pokerde om flinke bedragen. Ik zat samen met Hulshoff, Mühren en Nuninga bij de goedkope kaartclub, waar meestal geklaverjast werd. Op een gegeven moment had Michels genoeg van dat gepoker en schakelde hij mij in om de spelers te leren bridgen. Dat deed hij zelf ook graag. Hoewel tegen Michels meestal weinig in te brengen was, was deze poging geen lang leven beschoren. Het sloeg niet erg aan.’
Waarop Michels niets anders restte dan de leden van de dure kaartclub bij het verlaten van de pokerkamer boetes uit te delen alsof hij aan het overbieden was: ‘Plus 100! Plus 150!’
Hetzelfde patroon was aan de orde tijdens de vele trainingskampen. Cruijff hechtte daaraan als voorbereiding en als middel om de concentratie te verhogen. ‘Tijdens die dagen wordt niet alleen gekaart, maar ook gedacht aan het komende duel. Voor de rest gebeurt er in zo’n trainingskamp niets bijzonders. Zelfs niet met eten. We eten gewoon iets waarvan iedere voetballer houdt. Dat wil zeggen: frites met vlees. Of het goed is of niet, daarom bekommeren we ons niet. Als het gewicht maar op peil blijft.’
De mentale voorbereiding werd in de kleedkamer voortgezet via diverse uitingen van bijgeloof. Zo liet Sjaak Swart zijn dochter altijd een kus geven op zijn voetbalschoen en droeg Gerrie Mühren altijd een oude onderbroek. Cruijff had de gewoonte om bij Gert Bals de aanvoerdersband om te doen en als laatste het veld op te lopen. ‘Om te controleren of iedereen er wel was,’ beweerde hij ooit. ‘Echt, serieus, ik wil altijd alles onder controle hebben. Het kan niet zo zijn dat er bij de opkomst nog iemand op het toilet zit of zoiets.’
Suurendonk herinnert zich ook de mop die Salo Muller uit bijgeloof altijd vertelde over de twee Chinezen Wang en Cheng. ‘De ene Chinees ligt in het ziekenhuis, waar de andere hem opzoekt en vraagt: “Wat is gebeurd?” Waarop de ander zegt: “Ik zag vrouw met grote Amerikaan, dus ik klim langs regenpijp omhoog om te kijken. Vrouw helpe man, man helpe vrouw, ik helpe mezelf, oeps, pijp vergeten.” Michels gebruikte deze mop om aan te geven dat de Ajacieden de Chinezen van het voetbal waren. Zij moesten als het ware zonder handen kunnen klimmen, want ze moesten alle systemen kunnen spelen. Naar aanleiding hiervan merkte Johan op buitenlandse reizen bij elk Chinees restaurant op dat daar hun collega’s werkten.’
Conditionele trainingsarbeid was aan Cruijff minder besteed. Hij had zijn vaste trucjes om daarop te besparen. Neeskens: ‘Op dinsdagen moesten we in het Amsterdamse Bos lopen, tegen de helling op, en het hele parcours soms wel drie keer afleggen. Maar Jopie had een broertje dood aan lange duurlopen. Dus hij begon in een van de laatste groepen, met Sies Wever en Horst Blankenburg, terwijl jongens als Mühren en Suurbier al ver vooruit waren, en dan was hij ineens verdwenen totdat hij zich vlak voor het eind weer bij de groep aansloot. Hij wist precies de weg daar. Maar Michels was ook niet gek en zei: “Dat pikken is er niet bij, ook voor jou niet. Kom hier morgenochtend om acht uur maar opnieuw naartoe.” Dus Johan stond de volgende ochtend keurig klaar in zijn trainingskloffie toen Michels kwam aanrijden in zijn pyjama. “Ik ben blij dat je zo vroeg bent opgestaan en gehoor hebt gegeven aan mijn opdracht. En nou ga ik weer pitten.”’
Buiten het voetbal werd een steeds groter beslag gelegd op Cruijff. Hij kwam voortdurend in de publiciteit en ontwikkelde tal van zakelijke nevenactiviteiten, waarin hij ook wel eens doordraafde. Een ludiek voorbeeld betrof het plaatje Oei oei oei, dat was me weer een loei, dat hij opnam met Peter Koelewijn. Er waren heel wat cola-tics voor nodig geweest om dat een beetje fatsoenlijk op de plaat te krijgen en Cruijffs optreden in het televisieprogramma Voor de vuist weg van Willem Duys was ook niet echt een groot succes geweest. Suurendonk: ‘Johan moest dat singletje promoten in platenzaak The Electric Gramophone van voorzitter Jaap van Praag op het Spui, waar ik werkte. Het blad Muziek Express wilde hem daar interviewen en hij vroeg aan mij of hij dat nou moest doen of niet. Ik heb hem toen alleen maar gevraagd: “Wil je zanger worden of voetballer?”’
Deze nuchterheid was typerend voor Suurendonk, een relatieve eenling in de selectie. Hij was er niet op uit om populair te zijn en ging nooit mee stappen. Hij is dan ook nog bij zijn vrouw, merkt hij fijntjes op. Maar hij was bij Ajax zeer bruikbaar. Hij kon twee keer drie kwartier lopen en vroeg zich daarna af wanneer ze zouden beginnen. ‘Na mijn drie doelpunten tegen Napoli stapte ik gewoon op de fiets naar huis. Ik hoefde dan ook als enige niet naar de psycholoog die Michels op een gegeven moment had ingehuurd en waarvan hij volgens mij al snel weer spijt had. “Ze kunnen beter bij jou komen,” zei Michels tegen me.’
Deze psycholoog, ene dr. Slikboer, benoemt in zijn onderzoeksrapport over Cruijff vooral diens vermeende agressiviteit, rivaliteitsgevoelens en egocentrisch-materialistische motieven. Dat lijkt een wat eenzijdig beeld van de jonge Cruijff te geven, maar zou wel een verklaring kunnen bieden voor de mate van jaloezie die hij bij anderen opwekte. Het bestuur nam hem zijn opgeschroefde financiële eisen steeds kwalijker en beschuldigde hem van het voorwenden van blessures. Zijn medespelers verweten hem individualisme en vedetteneigingen en namen hem zijn aanvoerdersband af. Zelfs zijn vriend Piet Keizer nam het in de strijd om die band tegen hem op, waarna Cruijff in augustus 1973 een contract tekende bij Barcelona.
Volgens penningmeester Henk Timman was Cruijffs vertrek onvermijdelijk en maakte dat gedoe om het aanvoerderschap het alleen maar gemakkelijker voor hem om weg te komen. Maar hij signaleert ook: ‘Vooral Arie Haan en Johnny Rep dachten dat ze net zo goed waren als hij en accepteerden zijn bijzondere positie niet langer. Haan was vreselijk sluw. Die voelde zich echt achtergesteld en had het idee dat hij gemanipuleerd werd.’
Dit komt overeen met de redenering van Suurendonk, die aangeeft zelf nooit last te hebben gehad van jaloezie ten opzichte van Cruijff. ‘Als Johan wint, win ik ook, heb ik mezelf altijd voorgehouden. Maar anderen realiseerden zich zijn waarde minder. Die gingen na alle successen denken dat ze het zonder hem ook wel zouden redden. Of ze dachten zelfs, zoals bijvoorbeeld Arie Haan: “Wat hij kan, kan ik ook.” Dat bracht Johan ertoe via het conflict omtrent zijn aanvoerderschap zijn vertrek naar Barcelona te forceren. Vanaf dat moment is het snel bergafwaarts gegaan met Ajax.’
Dat kon ook niet anders, stelt Wim Jansen: ‘Natuurlijk moeten sommige spelers zich opofferen aan vedetten als Cruijff. Het gaat altijd om de balans in je team. Een elftal valt of staat met waterdragers. Als de waterdragers zich als champagnedragers gaan gedragen, heb je een probleem. Want de topspelers blijven altijd top.’
En ook Neeskens sluit zich daarbij aan. ‘Dat gedoe met de aanvoerdersband was de druppel. Bij de eerste stemming hebben maar twee spelers voor hem gestemd, waarvan ik er een was. Wie de andere was weet ik niet, want de stemming was geheim. Wat wel duidelijk was, was dat verschillende spelers geen waterdrager meer genoemd wilden worden. Maar hoe ik genoemd word zal mij worst wezen, als ik maar op mijn manier mijn steentje kan bijdragen aan het totaalbeeld. Sommigen waren in het begin blij dat hij weg was. Spijt hebben die spelers nooit geuit. Maar de consequentie van hun opstelling werd duidelijk in de eerste de beste ronde in de Europacup, toen we er tegen Sofia meteen werden uitgeknikkerd, terwijl we ze met Johan het jaar daarvoor nog gemakkelijk hadden verslagen. Dat was een mooi leermoment, zullen we maar zeggen.’
Een leermoment voor Cruijff ook waarschijnlijk. Of liever, de bevestiging van zowel zijn jaloersmakende kwaliteiten als van de risicovolle combinatie van zijn geldingsdrang en zelfbewustheid met grote ego’s van anderen. Het verhaal van de voetballer die de wereld veroverde kreeg een vergelijkbaar vervolg in Barcelona met een superieur eerste jaar, waarin hij de club voor het eerst sinds 1960 direct kampioen maakte, maar daarna te maken kreeg met een opeenstapeling van conflicten met het bestuur, zakelijke beslommeringen, spanningen in de privé-sfeer en tegenwerking van collega’s. En zelfs, toen Michels even niet zijn trainer was, in het seizoen 1975-1976, met hoogoplopende ruzies met de trainer van dienst, de Duitser Hennes Weisweiler. Het leidde na 1974 alleen nog tot het winnen van de Spaanse beker bij zijn vertrek in 1978.
Vergelijkbaar was het gedoe bij het Nederlands elftal. Cruijff was er onomstreden de beste. Hij scoorde belangrijke goals. Hij gaf cruciale assists. Beide kwaliteiten toonde hij in de interland tegen Brazilië op het WK ’74: de vliegende intikker uit de voorzet van Ruud Krol en de geniale assist met een steekpass op Johan Neeskens. Zijn beste interland op bijna het best denkbare moment: in de halve finale. En zelfs in de zo triest verloren finale zette hij de machine met een meesterdribbel in werking. Berti Vogts snapt het nu nóg niet.
Cruijff was tevens zonder enige discussie de leider. En hij was loyaal aan wie hem bijstond. Maar áls er heibel was, dan was hij daar bij betrokken. Of het nou ging om Van der Kuylen en Van Beveren, die aan zijn machtspositie durfden te tornen, om scheidsrechters die het vertikten om hem een beschermde status te geven of om het KNVB-bestuur dat professioneeltekortschoot, Cruijff ging vóór in de strijd. En hij schroomde niet om voor de eer te bedanken om zijn mening kracht bij te zetten. Niet voor niets kwam hij met zijn capaciteiten slechts tot een indrukwekkend laag aantal van 47 interlands. Met gevoel voor humor overhandigde elftalbegeleider Carel Akemann hem ooit een prijs voor het missen van zijn 25e interland.
Maar het is niet eens een vráág wie er de meeste schade heeft ondervonden van zijn momenten van afwezigheid. Dat hij maar één minuut echt meedeed in de finale tegen West-Duitsland, dat hij helemaal wegbleef van het WK ’78 in Argentinië… het deerde hem zelf niet.
Cruijff streed bij Ajax, het Nederlands elftal en Barcelona zijn strijd en verzilverde letterlijk en figuurlijk zijn roem totdat hij in de zomer van 1978, zoals voorgenomen, op zijn 31e stopte met voetballen. Een smet vormde zijn afscheidswedstrijd die hij met Ajax in het Olympisch Stadion met 0-8 van Bayern München verloor. Dat was weliswaar vooral kleinzielig van de Duitsers, die zich ongastvrijontvangen voelden en natuurlijk ook de vernederingen tegen Ajax in augustus 1972 (Bayern-Ajax, vriendschappelijk, 0-5) en maart 1973 (Ajax-Bayern, kwartfinale Europacup voor Landskampioenen, 4-0) nog in het geheugen gegrift hadden staan. Maar toch voelde het niet fijn.
Haast dankbaar greep Cruijff een jaar later zakelijke tegenslag aan om zijn voetbalcarrière alsnog voort te zetten. Hij koos ervoor dat in Amerika te doen, waar hij, ondanks de aanwezigheid van de Bayern-sterren Franz Beckenbauer en Gerd Müller, en van het Noord-Ierse fenomeen George Best, in 1979 en 1980 uitgeroepen werd tot voetballer van het jaar.
Hij was er de gearriveerde vedette die zijn gaven mocht tonen en zijn wijsheden mocht uiten zonder buiten het voetbal om lastig te worden gevallen. Het eerste jaar deed hij dat bij Los Angeles Aztecs, waar Rinus Michels opnieuw zijn trainer was en hij onder andere samenspeelde met Leo van Veen, die hij later nog als medespeler naar Ajax haalde. Daarna trok hij naar Washington Diplomats, waar hij met hulp van Cor Coster Feyenoorder Wim Jansen naartoe haalde, omdat die goed in dienst van hem zou kunnen spelen. Jansen had één opdracht: ‘Ik moest zorgen dat hij de bal kreeg.’
Zowel in Los Angeles als in Washington trokken de Nederlanders veel met elkaar op. Ze hadden vaak drie of vier uitwedstrijden achter elkaar aan de andere kust, dus dan waren ze een tijd met de ploeg onderweg. En alleen de maaltijd voor de wedstrijd werd met de hele ploeg gezamenlijk gebruikt. Voor de andere maaltijden mochten ze op basis van een vaste vergoeding zelf zorgen, dus dat deden ze meestal samen. Jansen: ‘In de omgang was Johan heel normaal, maar hij had wel een aparte status. Hij was de absolute vedette. Hij deed samen met de trainer, Gordon Bradley, alle persconferenties voor de wedstrijden. Dat was vast pandoer. Voor mij was dat makkelijk, want alle aandacht ging naar hem toe. Hij deed de promotievoor het voetbal en voor de club. Het heeft mij wel eens verbaasd met welk geduld hij alle vragen beantwoordde van juist het soort mensen dat minder van voetbal af wist. Hij wist dat het erbij hoorde, maar deed het ook met plezier.’
Door die promotieactiviteiten wisten in Amerika woonachtige, zakelijk succesvolle Nederlanders contact te krijgen met Cruijff. Dit leidde ertoe dat de Nederlandse spelers na wedstrijden soms uitgenodigd werden voor party’s in hun luxe onderkomens. Dat werd, volgens Van Veen, met de altijd vrolijke Wim Suurbier als gangmaker meestal erg gezellig. ‘Ook Johan zelf kon heel geestig uit de hoek kon komen.’
Het was een gemoedelijke, rustige periode met tijd voor het gezinsleven, maar toch leverde hij nog altijd topprestaties en was zijn plichtsbesef groot. Jansen: ‘Er is één wedstrijd geweest die voor mij het summum was. Johan was geblesseerd aan zijn dijbeen. Hij kon met zijn rechterbeen niet trappen. Aannemen kon nog net, maar meer niet. Normaal gesproken speelt iemand dan niet. Maar Johan vond dat hij dat niet kon maken. Dus heeft hij die wedstrijd bijna alle ballen met links gespeeld. En niemand heeft het gemerkt. Hij was volmaakt tweebenig.’
Toen de club in 1980 uit de Amerikaanse competitie stapte, greep Cruijff de gelegenheid aan om, in de voetsporen van zijn jeugdidool Faas Wilkes, tien wedstrijden voor Levante te spelen in de Spaanse tweede divisie. Daarna keerde hij nog terug bij de Washington Diplomats voor een toer van een maand naar Indonesië, Hong Kong en Japan, die helemaal aan zijn naam was opgehangen. Ook daar was zijn populariteit ongekend groot, ontdekte Jansen. ‘Bij de eerste training in Hong Kong liepen we samen rustig van het hotel naar het stadion, toen daar ineens een paar duizend mensen stonden te wachten die het allemaal op Johan gemunt hadden. Dat had niemand voorzien. We hebben met alle spelers om hem heen moeten staan om hem naar binnen te loodsen.’
Ook op die reis ervoer Jansen Cruijffs verantwoordelijkheidsgevoel. ‘Voor de wedstrijd tegen Seiko Hong Kong was Johan eigenlijk te geblesseerd om mee te doen. Daarom stemde hij toe in de behandeling van een acupuncturist, die lange naalden in zijn been stak. Prompt kon hij spelen.’
Na die reis maakte Jansen in december 1980 als ras-Feyenoorder de overstap naar Ajax. Een jaar later volgde Cruijff zelf. Bij Ajax was hij de natuurlijke meester van een klas vol jonge supertalentjes die hij voordeed hoe voetbal gespeeld moest worden. Frank Rijkaard noemt het voorbeeld van Cruijffs prachtige lob in zijn debuutwedstrijd tegen Haarlem, op 6 december 1981: ‘Hij dribbelde met de bal, zag in een oogopslag dat keeper Edward Metgod te ver voor de goal stond en gaf een boogbal van afstand. Andere spelers gingen dat nadoen.’
En zo waren er talloze staaltjes van voetbalmeesterschap. Soms van subtiele perfectie, zoals de lob tegen NEC op 3 april 1982, soms van lachwekkende speelsheid, zoals de strafschop in tweeën tegen Helmond Sport op 5 december 1982. Cruijff ging de jonge talenten Rijkaard, Van Basten, Van ’t Schip, Kieft, Olsen, Vanenburg, Silooy en Molenaar voor in schoonheid en evenaarde ze in spelvreugde. Hij leek weer even jong.
Hij maakte de jeugd in anderhalf seizoen twee keer kampioen en één keer bekerwinnaar. In zijn tweede seizoen werden er slechts twee competitiewedstrijden verloren, maar die hoorden niet bij de 21 die hij meedeed. Hij bleef persoonlijk ongeslagen, ook in de zeven (van de acht) bekerwedstrijden die hij meespeelde en in beide wedstrijden in de Europacup voor Landskampioenen. Die tweede Europacupwedstrijd, thuis tegen Celtic, was het enige pijnlijke moment van het seizoen. Bij een 1-1 stand, die dankzij de 2-2 in Glasgow winst voor Ajax betekende, verliet Cruijff vlak voor tijd het veld. Waarna Celtic in de resterende paar minuten alsnog de winnende treffer kon scoren.
Succesvol was zijn tweede periode bij Ajax zonder twijfel, in alle opzichten: de resultaten waren goed, het voetbal was mooi en het publiek was tevreden. Alleen voorzitter Ton Harmsen dacht daar in naam van het bestuur anders over. Die weigerde Cruijffs contract op recettebasis te verlengen, omdat hij te blessuregevoelig zou zijn en zijn invloed op de toeschouwersaantallen weggeëbd zou zijn. Cruijff was woest en besloot uit wraak nog één jaar bij de aartsvijand te gaan voetballen.
Bij zijn overgang naar Feyenoord legde Cruijff zichzelf de hoogste druk op die maar mogelijk was. Hij móest er slagen, met een goed elftal, maar niet met kwalitatief superieure spelers. En hij vond er zijn genoegdoening in het kampioenschap en de bekerwinst. Dat deed hij bovendien op een hele nieuwe manier: niet door zelf uit te blinken, maar door de anderen boven zichzelf uit te laten groeien.
Hij maakte zich daarmee los van zijn intellectuele Amsterdamse aanhang, zoals René Zwaap in 1997 in De Groene in retrospectief analyseerde. ‘Door de stap naar het proletarische, zoniet sociaal-democratische voetbal van de Rotterdammers, dat traditioneel werd gedicteerd door een absolute allergie tegen alles wat met sterallures te maken heeft, landde de god Cruijff definitief op het ondermaanse. De dichters zwegen, de essayisten keerden hem de rug toe, van een symbolische functie in de rijen der geboortegolvers werd niets meer vernomen. “Jammer, jammer, jammer,” schreef Jan Mulder. “Dat korte zwarte broekje is en blijft een smet op zijn zo bewonderde carrière.”’
Verkeerd gezien dus, door Mulder en de andere bewonderaars van Cruijffs individuele genialiteit en van de lichtvoetigheid van de Ajax-talenten. ‘In De Kuip speelde hij niet met mede-goden maar met mannen van vlees en bloed, feilbare stervelingen die zich bonkig door de modder een weg baanden in plaats van te zweven,’ aldus Zwaap in De Groene. En ze deden hem niet na, ze deden wat hij zei. En hij legde zich toe op het verzenden van passes op maat. De meester als knecht, maar dan wel op eigen gezag en met meesterlijk effect.
Door bij Feyenoord te gaan voetballen werd Cruijff meer dan een voetballer. Door zelf terug te keren op aarde verhief hij de anderen. De weg naar het succes werd paradoxaal genoeg ingeslagen met de 8-2 nederlaag op 18 september 1983 tegen de jonkies van Ajax. Daarna werd dat seizoen alleen nog de uitwedstrijd tegen FC Groningen verloren, een van de weinige wedstrijden die Cruijff niet meedeed. Spits Peter Houtman: ‘Van die nederlaag tegen Ajax hebben we veel geleerd. Eerst snapten we er niets van, want we waren veel sterker. Na een ongelukkige 3-0 achterstand kwamen we terug tot 3-2 en leken we door te drukken, totdat Molenaar de bal per ongeluk op zijn hoofd kreeg en 4-2 scoorde. Daarna zijn we volgens Cruijff en trainer Libregts “als een paraplu” gaan spelen, waarmee ze bedoelden dat we allemaal naar voren zijn gaan rennen.’
De invloed van Cruijff wordt het duidelijkst weergegeven door Gerard Meijer, inmiddels 47 jaar verzorger bij Feyenoord: ‘Typerend voor Johan is dat hij dat hele elftal stuurde. Hij zette het volledig neer in het veld. Het was op zich natuurlijk best een aardig elftal, maar zonder Johan hadden we nooit het landskampioenschap en de beker gewonnen. Dan waren we misschien derde of vierde geworden.’
Het jaar ervoor was Feyenoord tweede geworden met 4 punten achterstand op het Ajax van Cruijff. Het team had een flinke Rotterdamse kern, met spelers als Hiele, Wijnstekers, Troost, Duut, Houtman en het talent Been, aangevuld met Hoekstra, Stafleu, Jeliazkov, Nielsen en de jonge Gullit. Het was een team met veel power. Cruijff ging spelen op de positie van Michel Valke, die teruggekeerd was naar PSV. Maar hij nam tevens de plaats in van Willem van Hanegem, die net gestopt was en als assistent onder Thijs Libregts figureerde. Ook werd Michel van de Korput teruggehaald uit Italië.
Bij de afscheidswedstrijd van Van Hanegem op 4 juni 1983 tegen het Nederlands elftal van ’74 met Cruijff waren er al sterke geruchten dat Cruijff naar Feyenoord zou komen. Zowel de 63.000 mensen op de tribune als de Feyenoord-spelers keken daarom volgens Houtman met argusogen naar hem. ‘Maar hij speelde geweldig en de sfeer was respectvol. Hij zal toen gedacht hebben dat hij veilig kon komen, hoewel het uiteraard een gevoelige kwestie bleef.’
André Stafleu bevestigt de scepsis, maar stelt dat Cruijff die binnen een half uur had weggenomen. Zelf had Stafleu het te druk met de waardigheid van het afscheid van Van Hanegem. ‘We stonden snel met 2-0 voor tegen die oude lullen en moesten gas terugnemen om Van Hanegem in het shirt van het Nederlands elftal niet net zo’n afscheidswedstrijd te bezorgenals Johan eerder had gehad. We gaven een enorme hoeveelheid corners weg, maar het was nog knap lastig om die gasten de bal op het hoofd van Van Hanegem te laten leggenvanwege zijn staar. Uiteindelijk lukte het en kreeg hij zijn doelpunt. “Dat werd een keertje tijd,” sarden we hem. “Ach, sodemieter op,” reageerde Willem.’
De twijfel die overbleef, betrof de fitheid van Cruijff. Stafleu: ‘De vraag was wel of Johan het fysiek nog zou kunnen opbrengen. We hadden een paar jaar eerder een toernooi gespeeld in Italië, met Arie Haan en Ruud Krol als gastspelers bij ons, en Johan als speler van Milan. Toen is hij al na een half uurtje met een liesblessure van het veld gegaan. Dat was in zijn Levante-tijd, die natuurlijk sowieso al niet zo succesvol was.’
Ook Wim Jansen kreeg van diverse kanten de vraag voorgelegd of Cruijff nog wel fit genoeg was. ‘Maar ik had die jaren in Amerika met hem samengespeeld en die waren top. Ik wist hoe goed hijnog was.’
En natuurlijk bleek Cruijff een geweldige aanvulling voor het team, met zijn ervaring en zijn gedrevenheid. Houtman: ‘Hij kwam niet zomaar naar Feyenoord. Hij wilde absoluut iets laten zien en wat hij in zijn hoofd had, had hij niet in zijn kont.’
De eerste officiële wedstrijd van Cruijff voor Feyenoord dreigde een aanfluiting te worden. In het AD-toernooi, dat vooraf met in totaal 102.184 toeschouwers over twee dagen al helemaal was uitverkocht, stond Feyenoord tegen Standard Luik met Simon Tahamata in de ploeg na een half uur met 3-0 achter. Maar Feyenoord wist terug te komen tot 3-2, waarna het in de herinnering van André Stafleu nog een hele leuke wedstrijd werd. En de tweede wedstrijd, tegen Liverpool, werd gemakkelijk gewonnen.
Voorzitter Kerkum bespeurde alleen die eerste wedstrijd wat boegeroep van het publiek, maar dat was snel over toen de toeschouwers zagen hoeveel invloed Cruijff had op de kwaliteit en de speelwijze van de andere spelers. ‘Het was zijn gave dat hij andere spelers beter liet spelen. Hij heeft veel bijgedragen aan het herstel van Feyenoord. Dat we in het begin van het seizoen met 8-2 van Ajax verloren, deerde hem niet. Het ging om het kampioenschap.’
Ook het contact met de spelers verliep vanaf het begin heel soepel, aldus Peter Houtman. ‘Met de spelers onderling was het vanaf de eerste dag gewoon “praatje pot”. Wel recht voor zijn raap, want we hadden een mondige groep, maar toch met wederzijds respect.’
Wel bracht de komst van Cruijff een aanpassing van de speelstijl met zich mee en het ging nog wel eens met woorden over en weer gepaard, als dat nog niet lekker liep. Houtman: ‘Zo moest ik zelf als spits ineens veel ruimte maken voor opkomende middenvelders als “Koko” Hoekstra. Maar die schopte er dat jaar 19 in, dus dat leverde ook veel op. En het betekende dat Pierre Vermeulen, die als linksbuiten toch een attractieve, populaire speler was, plaats moest maken voor Stanley Brard die vooral veel verdedigend werk deed. Brard deed dienst als de rechterhand van Johan en verrichtte heel veel loopwerk. Zelf heb ik als spits Vermeulen wel gemist. Gelukkig was ik persoonlijk ooit begonnen als rechtsback en dus multifunctioneel, zodat ik ook in mijn nieuwe rol wel uit de voeten kon. En ik heb altijd beseft dat het uiteindelijk om de groepsprestatie gaat. Dat gold voor Vermeulen wat minder, maar die was dan ook echt de dupe. Ik kan me voorstellen dat hij Johan niet als de Grote Verlosser beschouwde.’
En ook André Stafleu moest zijn spel afstemmen op Cruijff. ‘Ik speelde dat seizoen als een soort stofzuiger in de kontzak van Johan. Zo zorgde hij ervoor dat hij altijd voldoende steun kreeg. Dat deed hij zelfs op de training. Ook daar nam hij me altijd bij zich in het team. Ik heb dat hele jaar maar één trainingspartijtje verloren. Want Johan was nog altijd de beste speler van de wereld. En als hij een keer niet goed in de wedstrijd zat, bleef hij niet een beetje veilig op 10 spelen, maar week hij uit naar andere posities en was hij in staat om daardoor anderen te laten excelleren. Dat was zijn ware klasse: dat hij anderen beter maakte.’
Maar Cruijff stelde daarbij wel zijn eisen. Stafleu: ‘Hij vond tactische discipline en met verstand voetballen van het grootste belang. Dat was ook de reden dat Pierre Vermeulen moest wijken voor Stanley Brard. Pierre was te eigenwijs en voetbalde op instinct. Johan reageerde daarop door hem ballen aan te spelen die hij net niet kon hebben. Ze liepen steeds net over de achterlijn. Al de anderen speelde Johan de ballen precies op maat aan, maar hem niet. En als hij hem dan niet had, schudde Johan al van nee. “Hij luistert ook niet,” zei hij dan. Maar voor mij was het heerlijk voetballen, want Johan stelde zich ook in verdedigend opzicht altijd perfect op. Ik hoefde weinig moeite te doen om ballen van de tegenpartij te onderscheppen.’
Voor trainer Libregts was het volgens Wim Jansen alleen maar een zegen om Cruijff erbij te hebben. ‘Voor een trainer was hij vrij makkelijk. Als je zo’n speler in je elftal hebt, dan neemt hij je heel veel werk uit handen. Iedere trainer wil een verlengstuk in het veld. Dat was hij bij uitstek. En soms corrigeerde hij spelers al voordat de trainer dat kon doen. Je mag daar als trainer alleen maar heel blij mee zijn. Ik denk dat Libregts dat ook wel zo zag. Door zijn kwaliteiten overtuigde Johan de andere spelers van zijn gelijk. Ze zagen wat hij kon en daardoor accepteerden ze hem.’
Gerard Kerkum geeft aan dat Cruijff ook vóór de wedstrijd vast zijn invloed op de spelers uitoefende en ziet ook de keerzijde daarvan voor de trainer. ‘Libregtshad natuurlijk een tactisch praatje voor de wedstrijd, maar Johan had ook zijn tactische praatjes. Die hieldhij op het trainingsveld, maar ook in de bus op weg naar de wedstrijden. En in de rust ging hij meteennaar degene die gecorrigeerd moest worden. Hij vroeg aandacht voor de dingen die hij zag, en niet altijd op een vriendelijke manier. Ik weet nog steeds niet wie de meeste invloed had, de trainer of Johan. Ik had wel eens in het hartje van Libregts willen kijken. Ik kan me best voorstellen dat je als trainer voorzichtig met Johan omging. Sowieso praatten ze natuurlijk samen over de tactiek, maar een interessante vraag is in hoeverre een trainer beïnvloed wordt door zo’n grote speler als Cruijff.’
Peter Houtman bevestigt dat Cruijff spelers persoonlijk ter verantwoording riep als het niet naar wens ging. ‘Hij was in staat de spits de schuld te geven van balverlies van de rechtsback of omgekeerd. In ieder geval was het nooit zíjn schuld. Zeker na nederlagen was hij kribbig. In die eerste wedstrijd tegen Ajax ging Johan bij de 3-0 zelf de fout in door als laatste man een verkeerde pass te geven. Dat peperde Hiele hem wel in: “Hij ging ook even slapen, hoor.” Maar zelfs toen zal Johan de schuld ongetwijfeld bij een ander hebben gelegd. Nielsen zal zijn steekpassje wel niet begrepen hebben of zo.’
Ook tijdens trainingen was Cruijff constant aan het coachen. Hij gaf aan hoe positiespelletjes gespeeld moesten worden (tussen de pionnen in staan en niet bij de pionnen) en gaf voortdurend iedereen aanwijzingen. Libregts móest wel gebruik maken van zijn ervaring. Maar het ging niet zo ver dat Cruijff de opstelling maakte, volgens Houtman. Hij liet Libregts in zijn waarde. ‘Wel stond hij tijdens de training vaak met Libregts te praten en te wijzen in verband met tactiek en posities van spelers. Libregts noemde Johan altijd “de slagroom op de taart”.’
Met Libregts’ assistent Van Hanegem had Cruijff volgens Kerkum niet zoveel contact. ‘Willem had zijn eigen clubje mensen om zich heen. Willem kon het voetbal minder goed op anderen overbrengen en was bovendien een stuk cynischer. Als Johan zat te praten, zag je voor je wat hij bedoelde. Bovendien deed hij het nog allemaal voor ook. De eerste wedstrijd speelden we uit bij Volendam en toen scoorden Hoekstra en Houtman meteen goals die van Johan af kwamen. Daarmee steeg het zelfvertrouwen van die jongens en van de ploeg als geheel geweldig. Hij bracht enorm veel rust in het elftal. Hij kon af en toe gewoon zijn voet op de bal zetten en heel demonstratief met de bal stilstaan, zodat iedereen zijn positie kon innemen. Hij stond gewoon iedereen naar zijn plaats te wijzen en aan te geven waar de bal heen zou gaan. Hij praatte de ballen de goal in.’
Het stempel dat Cruijff op de tactiek en het spel van het elftal drukte had ook een keerzijde waar het ging om zijn eigen spel. Het ontbrak hem aan kracht om nog zelf uit te blinken. Zo verzuchtte hij tegen verzorger Gerard Meijer: ‘Ik word er gek van iedereen op zijn plaats te zetten. Ik kom aan mijn eigen spel niet meer toe. Maar ja, het is voor het goede doel.’
Toch was er af en toe nog een glimp van zijn individuele voetbalkwaliteiten zichtbaar. Houtman: ‘Tegen Utrecht kreeg hij met een man in zijn rug de bal aangespeeld en maakte hij de unieke beweging die alleen Bergkamp hem later heeft nagedaan bij die geweldige goal voor Arsenal: de bal met buitenkant rechts naar achteren om de man heen spelen en in één vloeiende beweging zelf links om hem heen draaien. Ook strooide hij met passes met de buitenkant van zijn voet. Maar de meest essentiële kwaliteit van hem was het vooruitdenken.’
Dat beaamt Stafleu: ‘Johan week veel uit naar links, waarna hij de bal met buitenkant rechts voorgaf, precies in de loop van Hoekstra of Gullit. Van Gullit was wel duidelijk dat hij een groot talent was en bovendien veel charisma had. Johan gaf hem dan ook altijd tips. Maar in de kleine ruimte had Gullit problemen met zijn techniek. Hij was meer geschikt voor het grote sleurwerk. Daar had Johan toch minder mee dan met het fijnzinnige van Van Basten en Bergkamp. Johan had daarom niet echt een speciale band met Gullit.’
Van Cruijffs afnemende krachten en zijn keuze voor het elftal getuigt ook Jack van Gelder, die destijds de PR voor Cruyff Sports verzorgde. ‘Toen Johan bij Feyenoord speelde lag hij echt dagen op de bank in Vinkeveen. Hij kon bijna niet meer lopen. Hij voetbalde compleetop rancune. En op zondag was hij weer opgekalefaterd. Toen zei ik: “Johan, het is allemaal wel leuk, maar zelf kan je het niet echt meer. Je kan niet meer zelf de actie maken en scoren.” Hij keek me met van die spaniëlogen aan en zei: “Dat kán ik wel, maar dan speelt het team niet goed.” Ik zeg: “Nou, doe het dan één keer voor mij.” Prompt scoorde hij de volgende wedstrijd twee keer, maar speelde het team inderdaad slecht. “Heb je nou je zin?” vroeg hij toen hij van het veld af kwam.’ Die wedstrijd, op 23 april 1984 uit bij DS’79, kreeg van Voetbal International qua amusementswaarde een 4 en leverde de spelers Nielsen, Hoekstra, Gullit en Brard een 5 op als waardering en Houtman zelfs een 4. Cruijff zelf kreeg een 7, net als de meeste verdedigers. Er valt dus veel te zeggen voor Cruijffs redenering.
Om zijn krachten te sparen was Cruijff dan ook niet bij elke training en deed hij het op trainingen rustig aan. Hij had op zijn 37e langer de tijd nodig om te herstellen. Maar hij paste goed op zijn lichaam en heeft het hele seizoen maar een paar wedstrijden hoeven missen vanwege blessures. Gerard Meijer: ‘Als er twee keer getraind moest worden lag Johan één van die trainingen bij mij op de bank. “Eén keer is genoeg voor mij,” zei hij dan. “Ik moet me sparen voor zondag.”’
En bij de duurlopen op dinsdagochtend in het Kralingse Bos dook Cruijff, net als voorheen bij Ajax, achter de eerste de beste schuur weg. Houtman: ‘Daar pakte ik hem dan wel mee. Dan liep ik na de training naar hem toe en nam ik zijn vel tussen mijn vingers: “Je moet nou wel gaan oppassen, Johan, met dat vetgehalte. Dat kan echt niet meer zo.” Maar dat kon hij wel waarderen, want hij was natuurlijk nog even pezig als voorheen.’
Ook Gullit had het, in de NOS-documentaire ter gelegenheid van Cruijffs 50e verjaardag, over diens pezige lijf in die tijd: ‘Hoe oud was hij toen? 37 of zo? Ik weet nog goed, tijdens een training probeerde ik hem een bal af te pakken. En hij is zo pezig, zo hoekig ook, het lijkt wel als je hem aanraakt, dat je dan overal pijn hebt. (…) En als ik het probeerde van achteren, dan versnelde die links, dan ging ie weer rechts en toen dacht ik: Jezus, hoe goed moet die gozer geweest zijn toen ie 22 was?’
Terecht, noemt Wim Jansen het, dat topspelers zich soms wat ontzien op de training. ‘Iedereen heeft zijn eigen voorbereiding op de wedstrijd en ik kan me best voorstellen dat niet iedereen elke training op 100% kan doen. Alleen de wedstrijd is belangrijk. Je wordt afgerekend op de wedstrijd, niemand wordt afgerekend op de training.’
Libregts klaagde er dan ook niet over. Die voelde de groep goed aan en paste zijn training aan de wensen van Cruijff aan door veel verschillende positievormen te oefenen. Stafleu: ‘We speelden vaak vier tegen twee, waarbij we de bal maar één keer mochten raken en steeds dichter naar elkaar toe kropen. Zo hebben we ons als spelers enorm goed ontwikkeld. We hadden ook een goede band met Libregts.
Op de training gingen de meer bijdehante spelers wel eens met Cruijff in discussie en Mario Been trok zich volgens Peter Houtman zelfs weinig van Cruijff aan. ‘Dat was net Pietje Bell. En een tiep als Hiele ging soms zo heftig tegen hem in dat zelfs Johan geschokt was. Maar na een hoofdschuddend “nou, nou” zwengelde Johan net zo makkelijk weer hele discussies aan over hoe ik als spits moest fungeren. En hij bleef praten en praten, ook over andere zaken. Zelfs over hoe je een flesje rode spa moest openen, dat prompt alle kanten op spoot. Maar we waren ook heel nieuwsgierig naar zijn zienswijze over alles, dus we pikten ook veel van hem.’
Omdat Cruijff overal een mening over had, werd hij bij Feyenoord meer in de maling genomen dan bij Ajax en Barcelona het geval was geweest. Zo haalden zijn ploeggenoten een paar woorden uit de Dikke van Dale waar ze één niet bestaand woord van maakten, dat ze vervolgens in een zin gebruikten. Toen ze hem daarmee confronteerden, voorzag hij het op hun verzoek bloedserieus van een betekenis. En ook op andere momenten werd hij uitgedaagd, want de spelers vormden een hecht team maar waren onderling keihard en heel direct. Stafleu: ‘Dan werd er gereageerd in de trant van: “Ja maar Johan, als het nou net even anders gaat en er gebeurt dit of dat, hoe zit het dan?” En dan volgde er weer een eindeloze uitleg en discussie. Maar ook al trapte hij daar in en zat hij klem, toch bleef hij net zo lang praten tot hij een logische verklaring had voor zijn uitleg.’
Tussen de trainingen door bleven de spelers op de club. Dan kaartte Cruijff altijd, onder andere met André Stafleu. ‘Ik vormde als een van de oudere spelers met een behoorlijk grote mond, een vast klaverjasduo met Willem van Hanegem. Wij waren samen echt goed. Vanaf het eerste trainingskamp voor de start van het seizoen klaverjasten we altijd samen tegen Johan en Thijs Libregts. Johan kaartte ook goed. Maar Libregts was natuurlijk wat ouder en tijdens onze megasessies verslapte zijn concentratie wel eens. Bovendien telde die Kromme steeds, waarbij hij verdacht vaak op 82 punten uitkwam en we het potje net wonnen. En ik hield de stand bij. Dat betekende dat ik het hele seizoen met een blaadje heb rondgelopen waarop de geldbedragen steeds hoger werden. Maar er is nooit afgerekend. Inclusief de rente zou ik daar nu een mooie auto aan overhouden. Dat zou ik Johan toch nog eens graag onder de neus wrijven.’
Ook in de bus naar wedstrijden toe werd er gekaart, met André Stafleu en Bennie Wijnstekers. Kerkum: ‘Die jongens lieten hem altijd bij het raam zitten, zodat ze stiekem in zijn kaarten konden kijken. “Johan, ga jij hier maar zitten,” zeiden ze dan gniffelend. Dat heeft hij nooit door gehad.’
Ook buiten het kaarten trok Cruijff op de club veel met Stafleu op. ‘Dan zaten we na de training zo anderhalf uur te praten aan een formicatafeltje in het spelershome. Over van alles, van voetbal tot politiek, behalve over “thuis bij de buis”. Dat schermde hij af. Overal had Johan een mening over die hij graag aan anderen verkondigde. Ondertussen zaten we stevig te roken, meestal van mijn sigaretten. En op dinsdagochtend reed ik met hem mee naar de training in het Kralingse Bos. Typerend voor hem was dat hij nooit zijn auto op slot zette. “Als ze dan inbreken, heb ik tenminste niet ook nog die schade,” was zijn denkwijze.’
Tussen de bedrijven door besteedde Cruijff de nodige aandacht aan PR- en andere activiteiten. Hij had zijn eigen merk schoenen en schonk elke week zo’n paar aan de topscorer van het eredivisieweekend. Houtman heeft een aantal paren schoenen aangeboden gekregen. ‘Maar Johan bleek ook in het persoonlijke vlak heel attent. Zo stuurde hij me een cadeau voor de geboorte van mijn eerste zoon. En ook later bleef hij geïnteresseerd naar hem informeren.’
Maar bovenal was Cruijff zeerserieus met zijn vak bezig en kweet hij zich van al zijn taken, oordeelt Gerard Kerkum. ‘Johan was na de wedstrijden netjes aanwezig in de bestuurskamer. Hij maakte tijd voor alles en had de vaardigheid om als het nodig was tegen sponsors veel te praten en niets te zeggen. Toch bleef hij nooit langer dan nodig was. Hij was echt gekomen om te voetballen. En over Ajax heeft hij nooit één opmerking gemaakt.’
Aan de andere kant permitteerde Cruijff zich ook zijn vrijheden. Zo rookte hij in de rust zijn sigaretje op de wc. Kerkum: ‘Dan zagen we de rook boven de deur kringelen. En ook voorin de bus rookte hij stiekem. Met zijn hand naast zijn benen en de sigaret in zijn handpalm. Heel geniepig ging die hand steeds even naar zijn mond. Dat zag ik wel, maar zolang hij goed speelde interesseerde dat me niks. Dan liet ik hem zijn gang gaan. Hij stond boven de wet.’
Zijn gedrevenheid kwam volgens Houtman tot uiting in de return tegen Ajax, waarin hij zelf scoorde. ‘Na die goal toonde hij zijn ontlading met zo’n juichsprong als hij ook altijd maakte in zijn jonge jaren, terwijl hij andere goals inmiddels veel meer ingetogen, haast afstandelijk vierde. Na een toevalstreffer die hij maakte tegen Volendam, toen hij de bal eigenlijk verkeerd raakte, maakte hij zelfs een wegwerpgebaar.’
Ook op het kampioenschap en de bekerwinst reageerde Cruijff voldaan maar ingetogen. Stafleu snapt dat hij het niet hoefde uit te schreeuwen, ook al was hij uit rancune naar Feyenoord gekomen. Want zijn hart lag toch bij Ajax, waar hij zijn halve leven had doorgebracht. Maar de spelers konden het moment niet zomaar voorbij laten gaan. Houtman: ‘“Mooi hè, die Coolsingel!” zeiden we bij de huldiging sarrend tegen hem.’
Cruijffs laatste avontuur met Feyenoord is een verre reis geweest, naar Indonesië en Saoedi-Arabië. Ook schoonvader Cor Coster ging mee. Stafleu: ‘Het voetbalblad Elf wilde een mega-interview met Johan doen en had geen goede afspraken gemaakt over de betaling daarvan. Het leek Coster een aardige gelegenheid om daar toezicht op te houden. Zo heeft Johan uiteindelijk 25.000 gulden gekregen voor dat interview. En op de terugreis kreeg hij in Saoedi-Arabië een gouden servies overhandigd, terwijlwij het met 250 gulden moesten doen.’
Toenmalig bestuurslid Fred Blankemeijer legt uit: ‘Feyenoord was uitgenodigd om in Saoedi-Arabië een wedstrijd te spelen ter gelegenheid van het afscheid van twee spelers, op voorwaarde dat Johan mee zou doen. Hij heeft een helft bij Feyenoord meegespeeld en een helft met de Saoedi’s en is daar door prins Faisal persoonlijk voor beloond met een compleet vierentwintig karaats gouden barretje met bijbehorend theeservies ter waarde van 80.000 gulden. Na afloop zorgde hij nog voor consternatie toen hij in zijn blote kont ging douchen, wat daar helemaal niet mag. Die Saoedi’s vlogen alle kanten op. Cruijffreageerde op zijn eigen nuchtere manier: “Moeten ze zelf weten.”’
Na die reis heeft Gerard Kerkum via gesprekken met Cruijff en met diens zaakwaarnemer Hans Muller nog geprobeerd om hem te behouden voor Feyenoord, als speler of als directeur-speler. Cruijff kon kiezen in welke rol. ‘Maar ik denk dat hij de overtuiging had dat hij zijn missie had volbracht. Feyenoord is een afgebakendeperiode in zijn leven geweest.’
Gerard Meijer weet een tweede reden waarom Cruijff niet op de aanbieding inging: ‘Na dat jaar was hij op. “Ik kan het niet meer opbrengen. Het heeft me zoveel energie gekost,” vertrouwde hij me toe.’
Een jaar later zou Cruijff bij Ajax terugkeren als trainer. Tot die tijd heeft hij zich alleen een keer vertoond op het trainingsveld van de amateurclub AFC in Amsterdam. Jack van Gelder was ter promotie van Cruyff Sports met hem op de sportvakbeurs en wilde bijtijds weg om ’s avonds te kunnen trainen. Hij voegde Cruijff toe dat die ook wel een traininkje kon gebruiken en trof hem tot zijn verbazing en tot grote consternatie van zijn medespelers, met zijn tas in de kleedkamer aan. ‘Johan stelde zich voor en we gingen voetballen. Ik vergeet het nooit. Er was een jongen bij, echt zo’n draver. Altijd ruzie met de bal. Maar Johan speelde achterin en legde een aantal keren de bal zo ongelooflijk op zijn lichaam, dat die jongen helemaal niets meer hoefde te doen. Ik geloof dat ie zeven keer scoorde dat partijtje. Waarna hij de historische opmerking maakte: “Eindelijk iemand die me begrijpt.”’
Dat Cruijff zelfs geen afscheid meer heeft genomen bij Feyenoord, typeert zijn rechtlijnigheid: weg is weg. Wel is hij zelf achteraf altijd heel positief geweest over zijn jaar bij Feyenoord en hebben ook alle Feyenoorders het jaar met hem als een fantastisch jaar beschouwd. Terecht stelt Houtman vast: ‘Na het vertrek van Johan is het weer minder gegaan met Feyenoord. Toen is het weer jarenlang duidelijk geweest dat je niet voor je lol Feyenoord-supporter bent.’
Cruijff is goed geweest voor Feyenoord en Feyenoord is goed geweest voor Cruijff. Het heeft hem tot meer gemaakt dan een fenomenale voetballer. Het heeft hem gemaakt tot de grootmeester die van achteruit al zijn pionnen het hele veld overstuurde en via hen alle tegenstanders passeerde en scoorde. Die zijn medespelers in staat stelde hun kwaliteiten bovenmatig te benutten. En die een nieuwe, haast positieve dimensie gaf aan het begrip ‘rancune’. Natuurlijk kon hij goed voetballen. Maar vooral keek, dacht en handelde hij gewoon sneller en doortastender dan alle anderen.
Halverwege de jaren vijftig van de vorige eeuw liepen er alleen al in Amsterdam-Oost diverse van deze talenten rond. Gerrie Splinter was er een. Wim van Laar, alias Pimmetje Pingel, een andere. Wat dat betreft was de klasse van de kleine Jopie Cruijff helemaal niet uitzonderlijk. Hij scoorde veel in partijtjes en schoolwedstrijden. Erg veel. Maar toch niet heel veel meer dan Gerrie of Wim. ‘De mare gaat dat als Jopie er zestien maakte, ik er zeventien maakte,’ heeft Gerrie wel eens beweerd. Trouwens, ook Jopie’s broer Henny en buurtvriendje Rolf Grootenboer konden heel behoorlijk voetballen.
Ook de passie waarmee gespeeld werd, was voor al die jongens gelijk. Hele dagen brachten zij voetballend door, hetzij op ’t Zandje achter de school in Betondorp of op het grind van de speeltuin Onderlangs, hetzij gewoon op straat of, bij regen, onder de poorten van de woningen. Het enige dat telde was dat er gewonnen werd, als het even kon op een eerlijke manier, maar desnoods met alle trucs die ter beschikking stonden. Tot forse tackles of voortijdig stoppen, met medeneming van de bal, aan toe.
Toch drong Jopie Cruijff als enige van het stel door tot Ajax 1, als 17-jarige al, en groeide hij uit tot een wereldster. Ondanks zijn tengere postuur, dat medespeler Henk Groot tegen verslaggever Herman Kuiphof deed verzuchten dat hij zo dun was als een spijker. Ondanks zijn gebrek aan kracht, dat hem belette een corner fatsoenlijk voor het doel te krijgen. En ondanks zijn moeilijke, extreem brede voeten, die hem noodzaakten aangepaste schoenen te dragen. ‘Lichamelijk had ik zowat alles tegen,’ zei Cruijff daar later zelf over.
Een verschil was dat Jopie zijn talent ongehinderd kon blijven ontwikkelen, terwijl Wim van zijn ouders vanwege hun geloofsovertuiging niet bij Ajax mocht spelen en Gerrie klein van stuk was en een bril droeg die hem volgens zijn leiders bij de Ajax-jeugd belette goed te leren koppen. Jopie werd vanwege zijn talent gekoesterd bij Ajax, waar hij via zijn ouders kind aan huis was. Met vader Manus als ‘hofleverancier’ van groente en fruit, moeder Nel na vaders dood als schoonmaakster van de kleedkamers en tweede vader ‘ome’ Henk als terreinknecht kon de binding niet groter zijn. ‘Je kunt eigenlijk niet zeggen: op die datum zijn we bij Ajax begonnen. We zaten er altijd al, toen we vier, vijf jaar waren al. We hebben ons nooit aangemeld, we speelden er gewoon,’ zei broer Henny daarover.
Een ander verschil was dat Jopie situaties in een oogwenk kon overzien en voortdurend scherp en alert was. Hij leek haast tijdens het spelen van boven af op het veld te kunnen neerkijken en handelde razendsnel. Hij slalomde langs tegenstanders en ontweek zelfs tackles van achteren alsof hij ze voorvoelde. ‘Als hij niet zo’n formidabele voetballer was geworden, was hij een formidabele autocoureur geworden,’ beschreef Arend van der Wel, voormalig Ajacied en huisvriend van de ouders van Cruijff, diens reactievermogen.
‘Ik was een doordouwertje, beweeglijk, kon instinctief anticiperen en spelsituaties overzien,’ voegde Cruijff daar zelf aan toe. ‘Ik zocht en vond de gaten in een verdediging en dook daar met al mijn snelheid en pingeltalenten in. “Die Kleine is voor de duvel en zijn moer nog niet bang,” zeiden ze soms. Dat was waar. Angst kende ik niet. Zelfs voor de zwaarste, hardste kerels ging ik nog niet opzij.’
Het belangrijkste verschil was dat hij zijn bevindingen continu aanwendde om zijn eigen spel en dat van zijn medespelers te verbeteren. Hij bemoeide zich nadrukkelijk met het spel van anderen en hield al op jeugdige leeftijd niet op hen aanwijzingen te geven met de zelfverzekerdheid van een oude rot. Al in 1966 zei Henk Groot: ‘Tja, zijn mondje staat niet stil, dat weten we allemaal. We noemen hem niet voor niks Flipper, die is ook altijd aan het woord. Je kunt geen onderwerp aansnijden of Cruijff praat mee. Hij heeft ongelooflijk veel praatjes. Onder mekaar kunnen we dat best hebben, want hij is een doodgoeie jongen. Het zal de tegenpartij en de scheidsrechter wel eens irriteren, dat geloof ik wel. Maar al dat praten is een onderdeel van zijn beweeglijkheid. Als je naar hem kijkt, is hij in beweging, hij duikt in elk gat, hij zwaait met zijn armen, hij loopt naar links en rechts en geeft iedereen zijn wijze raad. Hij kaffert mij ook rustig uit, maar daar moet je niet zo zwaar aan tillen. Het gaat allemaal in het heetst van de strijd.’
Cruijff was realistisch genoeg om dat zelf toe te geven. In 1972 zei hij: ‘Bovendien praat ik altijd veel tijdens een wedstrijd. Het is een ergerlijke manier van doen voor anderen. Ik kan die fout echter moeilijk afleren. Wat ik zeg is meestal niet zo prettig. Als ik in ons spel een steek zie vallen dan zeg ik er onmiddellijk iets over. Dat gebeurt bij mij in een seconde. Tot mijn verdediging kan ik zeggen, dat ik het meestal niet zo rot meen als ik het zeg…’
Hij verwoordde het leiderschap dat hij daarmee al vroeg kreeg als volgt: ‘Ik denk niet dat je leider wordt, ik denk dat het een automatische schifting is. Het is een samengaan van de verantwoordelijkheid naar je toetrekken en de verantwoordelijkheid die ze je geven. Er ontstaat dan zoiets van dat ze zeggen: “Doe jij dat maar.” Leider worden is een karaktertrek. Misschien meer een soort egoïsme. Ik denk dat je dat niet moet uitvlakken. Ik ben begonnen met te zeggen dat de leider als eerste weet dat hij de rest nodig heeft, al zal hij dat misschien niet direct herkennen of erkennen, maar dat mérkt hij wél. Dus hij gaat nooit uit van z’n eigen kwaliteiten, want die hééft hij al. Nee, hij gaat meer uit van de kwaliteiten van een ander. Hij probeert te voorkomen dat een ander bepaalde fouten maakt.’
Daarbij kende zijn broer Henny hem ‘een uitgesproken zwart-wit denkpatroon’ toe, waaraan Cruijff zelf toevoegde: ‘Relativeren? Nee, dat zit niet in mijn karakter.’
En als anderen moeite met zijn commentaar hadden, trok hij zich daar weinig van aan. Het maakte hem juist sterker. Als de druk hoog was, presteerde hij het beste. ‘Rancune is de beste motivatie,’ zei hij ooit zelf. ‘Hij genereert zelf de druk die hij nodig heeft om te kunnen presteren. Hij is een soort perpetuum mobile,’ bevestigde journalist Joop Niezen.
Ondertussen bekommerde hij zich wel degelijk om het welzijn van anderen. Hij vormde een bindende factor en kwam op voor de belangen van zichzelf en andere spelers. In 2002 zei hij, terugkijkend op zijn carrière: ‘Om persoonlijke redenen heb ik eerst als voetballer en later als trainer aan de wieg gestaan van vele nieuwe zaken en aspecten rond de voetballerij. Het is niet zo dat ik het opzocht, maar de omstandigheden dwongen mij ertoe hierbij betrokken te zijn. Telkens wanneer er problemen waren, dan zag ik mij verplicht, of ik het nu wilde of niet, om een stelling in te nemen en mee te denken om tot een oplossing te komen.’
Eenmaal behorend tot de selectie van het eerste was Jopie – inmiddels Johan – al snel een vaste waarde. Zijn kwaliteiten waren onomstreden. Zijn waarnemingsvermogen zorgde ervoor dat hij veel te melden had. En zijn zelfverzekerdheid, of zelfs brutaliteit, leidde ertoe dat hij zich al vanaf het begin verbaal liet gelden. Maar wie goed presteert, kan veel maken. Wie zich bovendien sociaal opstelt, wordt snel gewaardeerd. En wie al deze eigenschappen combineert, is op weg om een wereldvoetballer te worden. Als eerste echte ‘Godenzoon’ van Ajax en als ‘El Salvador’ van Barcelona kreeg zijn naam zelfs een mythische klank.
Maar zelfs een wereldvoetballer kent tegenslag. Het beste waarnemingsvermogen schiet wel eens tekort. Ook de beste spits mist kansen. Een onaantastbaar rijzende ster wekt per definitie jaloezie, zeker wanneer hij zelfbewustheid uitstraalt. En zelfs een sociaal persoon met goede bedoelingen maakt vijanden. Achteraf heeft bewondering de overhand. Maar de voetbalstér had zijn neurotische trekjes, kende zijn ruzies met collega’s en bestuurders en zelfs zijn sportieve fiasco’s, hoe gering in aantal ook. Hij vertrok twee keer verongelijkt bij Ajax. Hij verloor zijn WK-finale met het Nederlands elftal als gevolg van een dronken, naakte zwempartij met meisjes en ontzegde zichzelf vier jaar later een herkansing, wat hem nog bijna een groot deel van zijn glans had gekost als de paal in de laatste minuut van de finale een Nederlandse overwinning niet had verhinderd.
Hij was zonder twijfel een magistrale voetballer met een wonderlijke mix van talenten. Maar paradoxaal genoeg kreeg de ster pas eenuitzonderlijke straling toen hij aan het eind van zijn carrière terugkeerde op aarde. Hij daalde uit rancune af tot de arbeidersklasse van Feyenoord. En haalde zijn gram door anderen te laten schitteren. Gemotiveerder dan ooit. En zonder met zijn woorden en daden wrevel te wekken.
Het officiële competitiedebuut van Cruijff in het eerste van Ajax vond plaats in de uitwedstrijd tegen GVAV op 15 november 1964. Ondanks een doelpunt van Johan verloor Ajax met 3-1 en eindigde de club dat seizoen op de 13e plaats, de laagste klassering ooit in het betaalde voetbal. Maar Cruijffs ster zou snel rijzen. In de acht seizoenen van 1965 tot en met 1973 leidde hij Ajax naar zes landskampioenschappen en drie Europacups voor Landskampioenen.
In no time was Cruijff een vedette. Hij scoorde aan de lopende band en was voor het doel zeker van zijn zaak. Treffend zegt Ruud Suurendonk, van april 1966 tot en met november 1971 vaste invaller bij Ajax: ‘Als Johan alleen op de keeper afging, liepen de andere spelers vast terug om zich op te stellen voor de aftrap, zo groot was het vertrouwen in zijn efficiëntie.’
Met de efficiëntie voor het doel zat het inderdaad wel goed: in de acht volledige seizoenen van 1965 tot de zomer van 1973 scoorde Cruijff voor Ajax in 311 officiële wedstrijden 248 goals, gemiddeld 31 per seizoen. Een ‘goaltjesdief’ werd hij als jongetje genoemd, zei hij zelf ooit. ‘Ik speelde, vooral als klein kereltje, zo egoïstisch als de pest, want ik voelde me beter dan de anderen. We moesten immers winnen? Kon ik het dan niet beter alleen doen dan kansen te laten verzieken door de rest? Onuitstaanbaar misschien, maar door de doelpunten die ik maakte, voelde ik steeds weer mijn gelijk.’
Bovendien waren zijn doelpunten vaak mooi. Iedereen herinnert zich zijn goal tijdens FC Den Haag-Ajax op 2 januari 1972. Met de tape van zijn kous waar hij aan de linker zijlijn mee bezig was nog in zijn hand tikte hij de bal uit een dieptepass na de stuit in één keer langs Kees Weimar tot aan de rand van het strafschopgebied. En van daaraf draaide hij met binnenkant rechts de bal met effect over keeper Ton Thie heen, precies onder de lat. Zo krom als alleen vrijetrappenspecialisten dat kunnen, maar dan lang voordat het bestaan van zulke schoten bekend was en ook nog soepeltjes vanuit de loop. Met als toetje de Cruijff-juich: hoog opspringend de rechter arm door de lucht zwieren. Met tape dit keer.
Maar hij bleek veel meer dan een doelpuntenmaker. Zijn solo’s waren onnavolgbaar en zijn versnelling was ongeëvenaard. Hij slalomde tussen verdedigers door, sprong hoog over tackles heen, wendde en keerde sneller dan mandekkers konden volgen en was als hij eenmaal op snelheid lag niet meer te achterhalen. Wim Jansen, in de UEFA-jeugd met Cruijff en Willy van der Kuijlen nog een ouderwets binnentrio vormend, noemt hem de beste speler met wie hij ooit heeft gespeeld. ‘In onze eerste selectiewedstrijd voor het Nederlands jeugdteam kwamen we fysiek nog te kort. Maar toen al pikte Johan de bal op het middenveld op, liep zes man voorbij en legde de bal zo aan de andere kant in de goal. Met zijn gevoel voor het spel kon hij een tegenstander zo passeren dat die niet alleen de bal maar ook hem zelf niet kon raken.’
Toch was dat vaak het enige dat tegenstanders konden proberen. ‘Als we met Feyenoord tegen Ajax speelden, probeerden we Johan zo ver mogelijk van het doel af te houden. Zo nodig kwam daar wat intimidatie aan te pas. Als je hele goeie voetballers tegenover je krijgt, moet je je toch wapenen. En Johan was al heel vroeg heel goed.’
Terecht vroeg de toenmalige ‘spitsdekker’ van FC Utrecht, Co Adriaanse, zich op 12 december 1970 in een column in de Utrechtse krant Het Centrum af hoe hij de volgende dag ‘de beste spitsspeler ter wereld’ zou moeten bespelen. ‘Johan Cruijff is een klasse apart. Als Amsterdammer heb ik zijn loopbaan tot nu toe nauwkeurig in de gaten gehouden, mede omdat ik op jonge leeftijd al tegen Cruijff gespeeld heb. Hij was nog een jochie, maar iedereen zag toen al dat ie een hele grote zou worden. Als jeugdspeler van De Volewijckers heb ik al tegenover Johan gestaan. Eerst als aspirant, later als junior. Toen rolde hij inzijn eentje al een hele vijandelijke verdediging op. (…) Wat is in feite het unieke van Johan Cruijff? Ik geloof het feit dat hij in zijn eentje presteert waarvoor een andere ploeg een hele voorhoede nodig heeft. Door zijn fabuleuze startsnelheid en uitzonderlijke techniek kan hij door elke defensie slalommen.’
Adriaanses antwoord was dat hij moest proberen te voorkomen dat Cruijff aan de bal kwam. Het werd geen succes. FC Utrecht verloor in De Meer met 7-1 en Cruijff scoorde al in de eerste helft twee keer. Hij wist zich aan de dekking van Adriaanse te onttrekken door zich regelmatig uit de spits te laten terugzakken.
Dat deed hij, onder andere vanwege de intimidaties door tegenstanders, steeds vaker zodat hij letterlijk de as werd waar alles om draaide. Want ook vanuit het middenveld spelend was hij de beste. Jansen: ‘Zijn techniek was vooral functioneel. Daarin was hij verschrikkelijk goed. Zijn winst zat in de aanname van de bal. Daarop was alles wat hij deed gericht. Als hij de bal aannam, wist hij al wat hij ging doen. Zijn aanname was eigenlijk al de volgende stap. Daarnaast bezat hij ook in de nadagen van zijn carrière nog een enorme explosiviteit. Je kon er als tegenstander alleen maar voor proberen te zorgen dat hij de bal niet kreeg door hem zo te dekken dat hij niet aangespeeld kon worden. Want als hij eenmaal aangespeeld werd, wist je toch nooit wat hij ging doen.’
Johan Neeskens maakte Cruijff bij Ajax en Barcelona tussen 1970 en 1978 mee in deze gecombineerde rol van spits en regisseur en bevestigt Jansens visie. ‘Wat Johan deed met de bal was ongelooflijk. Het eerste half jaar bij Ajax heb ik alleen maar naar hem gekeken en geluisterd, zoveel respect had ik voor hem en zo keek ik tegen hem op.’
Dat respect, met name voor zijn bewegingen en zijn onverwachte manoeuvres, is hem veelvuldig betoond, soms op lyrische wijze. Zo dichtte Jorge Valdano, voormalig Argentijns topinternational en technisch directeur van Real Madrid, hem ooit als volgt ongrijpbaarheid toe: ‘De basis van zijn talent was het bedrog. Hij holde hard omdat hij ging stoppen, hij stopte omdat hij ging rennen, hij deed alsof hij een pass ging geven om een schijnbeweging te maken, hij begon een schijnbeweging omdat hij een pass ging geven, hij keek naar links om een oplossing op rechts te zoeken.’
Gek genoeg wordt die gedachte over ongrijpbaarheid onderstreept door een opmerking uit de privésfeer van een vriendin van zijn vrouw Danny, Tootje, die met Cruijffs vriend Bobby Nees was getrouwd: ‘Aan Johans benen kon je van achteren goed zien, aan z’n loopje, dat hij twee kanten op kon gaan.’
Maar ongeacht het respect werd het luisteren van medespelers wel afgedwongen door Cruijffs voortdurende gepraat. Al in de UEFA-jeugd was hij dominant en vertelde hij anderen waar en hoe ze moesten spelen. En bij Ajax was het niet anders. Suurendonk: ‘Dat Johan aanwijzingen gaf tijdens wedstrijden en op de training, was voor iedereen vanzelfsprekend. Dat hij daarbij schold ook. Dat deden anderen net zo goed. Dat is ook heel normaal in het voetbal. Je hebt geen tijd om een ander vriendelijk te vertellen wat er verkeerd gaat.’
Maar hoe bijzonder de dwingende aanwezigheid van Cruijff al vanaf zijn 17e in de spelersgroep in feite was, valt op te maken uit de woorden van Neeskens: ‘Er was een behoorlijke hiërarchie bij Ajax. Ik kon me als 18-jarig jongetje niet uitgebreid laten masseren. “Wat is dat?” werd er dan gevraagd. “Op jouw leeftijd is dat helemaal niet nodig.” Ook kon ik niet zomaar onder een douche stappen, want iedereen had min of meer zijn eigen douche.’ Laat staan dat een jong jochie als Neeskens anderen kon gaan vertellen hoe ze moesten voetballen.
Cruijffs nadrukkelijke bemoeienis met alles en iedereen had veel positieve kanten. Hij bleek een geboren leider, die alles regelde binnen en buiten het veld en een jonkie als Neeskens hielp: ‘“Je komt hier net, dus je mag ook fouten maken. Probeer alleen zoveel mogelijk de tips die je krijgt op te pakken. Ik weet wat het is om er als jonge jongen bij te komen. Je moet van je eigen kwaliteiten uitgaan en blijven doen waar je goed in bent, want daarvoor hebben ze je gehaald.” Dat stelde me erg gerust.’
Ook Suurendonk spreekt over de toenmalige hiërarchie en de rol van Cruijff als een van de bewakers van de groepssfeer. ‘Iedereen had zo’n beetje zijn eigen plek in de kleedkamer. Die werd nog niet met een kastje gemarkeerd zoals nu. Je pakte bij binnenkomst je shirt van de stapel en ging zitten waar je “hoorde”. Nieuwe spelers wisten nog niet precies waar ze plaats konden nemen. Zo nam Nico Rijnders de eerste keer per ongeluk de plek van Bennie Muller in beslag. Dat was niet verstandig, zeker niet omdat Nico met zijn kenmerkende gezichtsuitdrukking een gemakkelijke prooi was. “Hé, heb ik jou niet een keer aan mijn haak gehad?” kreeg hij direct van Bennie naar zijn hoofd geslingerd. Maar Johan lette in zulke gevallen op dat zo iets niet uit de hand liep. Als het nodig was, nam hij het voor een nieuweling op. Hij maakte geen onderscheid tussen mensen en is in de omgang altijd een hele gewone jongen gebleven met een sociale inslag. Johan werd hierbij gesteund door Piet Keizer en Gert Bals. Dat waren de meest sociale snuiters van de groep. Toch konden ook zij niet voorkomen dat er streken werden uitgehaald door spelers als Co Prins, die er een gewoonte van maakte stropdassen van anderen af te knippen.’
Een derde voorbeeld van Cruijffs sociale gevoel komt van Wim de Wit, die tot zijn 20e reservekeeper achter Gert Bals en Heinz Stuy was en tegenwoordig ‘assessor/stagecoördinator’ van de Cruyff University in Amsterdam is. ‘Terreinknecht vóór ome Henk was begin jaren zestig ome Jan, een ontzettend aardige man. Die was jarig en had een rondje moorkoppen gekocht. Door een rotgeintje van Co Prins werden die in de doos volledig geplet. Johan liet meteen een grote taart bezorgen met daarop: “Hartelijk gefeliciteerd, ome Jan!”’
Om zelf gedold te worden was Cruijff volgens Neeskens te slim. ‘Hij had alles meteen door, dus daar was geen gein aan.’ Daarnaast speelde Cruijff handig in op de positie van spelers in de groep. ‘De grootste grappenmakers waren Krol, Suurbier en Stuy, die vormden een vast clubje. Dus zorgde Johan ervoor dat hij op trainingskampen bij Heinz Stuy op de kamer sliep. Dan zat hij dicht bij het vuur. Bovendien had hij altijd een bodyguard bij de hand.’
Maar Suurendonk noemt ook een andere kant van Cruijffs centrale rol, namelijk zijn oog voor concurrentie. ‘Opvallend was dat Johan extra lette op de spits, Dick van Dijk. Natuurlijk om hem te helpen, wat hij als collega-aanvaller als beste kon. Maar zijn eerzucht dreef hem ertoe om Van Dijk ook een beetje in toom te houden. Als Dick te veel ging scoren, wilde Johan niet achterblijven. Dan ging zijn eigen succes even voor en kwamen zijn passes aan Van Dijk ineens net wat minder goed aan.’
Ook op de training moest het niet te gek worden met het succes van anderen. ‘Zelf wilde ik ze er in trainingspartijtjes ook wel eens lekker in schieten. Dan kwam Johan langslopen en vroeg hij quasi nonchalant: “Suur, hoeveel heb je er al gemaakt?” Hij lette er wel op dat hij me voor zou blijven. Echt zorgen hoefde hij zich daarover natuurlijk niet te maken, want hij bleef zelf ook wel scoren. Hij had nou eenmaal een neus voor goals.’
De Wit doet er nog een schepje bovenop. ‘Johan was vriendelijk, integer en gaf hulp in het veld. Maar hij liet zich nooit een oor aannaaien en was snoei- en snoeihard. Hij liet niet na een fout van een ander te benoemen of je daarvoor op het veld al op je flikker te geven. Hij kon op de training zelfs vreselijk oneerlijk zijn. Als ik de bal vast had en hij kon er niet meer bij, dan schopte hij desnoods zand in mijn gezicht.’
Het sterkste staaltje van concurrenten hun plaats wijzen deed zich voor in mei 1972, toen Cruijff samen met keeper Jan van Beveren van PSV op kop stond in de strijd om de verkiezing tot voetballer van het jaar, via wekelijkse puntentoekenningen georganiseerd door het televisieprogramma Sport in Beeld. Beide spelers werden gevraagd om bij de bekendmaking van de winnaar en de prijsuitreiking na de laatste competitieronde in de studio aanwezig te zijn. Maar volgens verslaggever Herman Kuiphof weigerde Cruijff te komen als hij niet zeker wist dat hij zou winnen. ‘Waar komt die Van Beveren ineens vandaan?’ zou Cruijff gezegd hebben. ‘Ik moet een straatlengte voorstaan.’ Van Beveren keepte vervolgens zijn laatste wedstrijd zo goed dat hij een 8 verdiende. Dus scoorde Cruijff, om aan alle onzekerheid een eind te maken, vijf goals in de laatste seizoenswedstrijd die Ajax met 12-1 van Vitesse won.
Cruijff had letterlijk en figuurlijk recht van spreken. Hij werd in 1971, 1973 en 1974 Europees voetballer van het jaar en, zoals Henk Groot in 1966 al opmerkte: hij had meestal gelijk met zijn commentaar op anderen. Zijn inbreng in het vernieuwende totaalvoetbal van Ajax was dan ook zo wezenlijk dat journalisten hem ervan verdachten de tactiek en zelfs de opstelling te bepalen. Joop Niezen sprak van een ‘kip/ei-relatie’ tussen Cruijff en trainer Rinus Michels als het ging om de introductie van het totaalvoetbal: ‘Michels bedacht het, plukte het uit de lucht, Cruijff was de meester-uitvoerder.’
Zelf ontkende Cruijff ‘met de hand op mijn hart’ de plaats van de trainer in te nemen, behalve dan, ‘uiteraard’, in het veld en als Michels hem om advies vroeg. Ook Suurendonk is van mening dat Michels verantwoordelijk was voor de opstelling en de tactiek. ‘Johan hield zich daar niet zichtbaar mee bezig. Wel kwam het voor dat hij een vragende blik trok naar de bank als hij van mening was dat een speler aan vervanging toe was. En voor de return van de beroemde mistwedstrijd tegen Liverpool, in december 1966, had Michels eerst bepaald dat ik de geblesseerde Suurbier als rechtsback zou vervangen. Maar na ruggespraak met Johan koos hij voor Barry Hulshoff vanwege diens lengte.’
Maar dat Cruijff het totaalvoetbal nog verder ontwikkelde na het vertrek van Michels naar Barcelona, blijkt uit zijn eigen beschrijving hiervan in 1972. Weliswaar geeft hij trainer Kovacs het krediet hiervoor maar wie goed leest, ziet dat de lof vooral de toegekende vrijheid van handelen naar eigen tactisch inzicht betreft. ‘Ik geloof dat de resultaten Kovacs gelijk geven. De spelvreugde is door de toegestane vrijheid toegenomen. Als ik een klein zelfonderzoek verricht moet ik constateren dat ik veel meer doe dan vroeger. Ik kom tegenwoordig tijdens de wedstrijd vaak op een backplaats terecht. Vroeger bijna nooit. Michels had het voetbal zoals wij het nu spelen trouwens nooit getolereerd. Ajax voetbalt onder Kovacs met veel meer variaties dan onder Michels. In Michels’ ogen zal het spel vaak meer risico’s met zich meebrengen. En dat accepteerde hij niet. Of hij zou erg veranderd moeten zijn. Vroeger doken nauwelijks middenvelders of achterhoedespelers in de spits op. Nu echter maken Barry Hulshoff, Gerrit Mühren, Arie Haan en Johan Neeskens doelpunten. Als ik, of een andere spits, wegtrek, dan vult een ander onmiddellijk het ontstane gat op. De verrassing van onze aanval is er groter door geworden.’
Deze manier van voetbal vereiste wel een hoge mate van professionaliteit en een ijzeren discipline in en buiten het veld. Cruijff constateerde die bij zichzelf wel. Hij gaf aan een zeer regelmatig leven te leiden, helemaal afgestemd op de wedstrijddagen. Maar in de periode vóór Kovacs moest Michels al alle zeilen bijzetten om het stappen van andere spelers aan banden te leggen. Een tijd lang deed hij dat door de selectie elke week, voor zowel uit- als thuiswedstrijden, vanaf vrijdag bij elkaar te laten komen in hotel De Witte Bergen bij Hilversum. Dan keken ze met zijn allen ’s avonds naar een film en stonden zaterdag de wedstrijdbespreking en een wandeling op het programma.
En uiteraard werd er gekaart. Suurendonk: ‘Johan zat met Keizer, Swart, Vasovic, Muller en Pronk bij de dure kaartclub, die pokerde om flinke bedragen. Ik zat samen met Hulshoff, Mühren en Nuninga bij de goedkope kaartclub, waar meestal geklaverjast werd. Op een gegeven moment had Michels genoeg van dat gepoker en schakelde hij mij in om de spelers te leren bridgen. Dat deed hij zelf ook graag. Hoewel tegen Michels meestal weinig in te brengen was, was deze poging geen lang leven beschoren. Het sloeg niet erg aan.’
Waarop Michels niets anders restte dan de leden van de dure kaartclub bij het verlaten van de pokerkamer boetes uit te delen alsof hij aan het overbieden was: ‘Plus 100! Plus 150!’
Hetzelfde patroon was aan de orde tijdens de vele trainingskampen. Cruijff hechtte daaraan als voorbereiding en als middel om de concentratie te verhogen. ‘Tijdens die dagen wordt niet alleen gekaart, maar ook gedacht aan het komende duel. Voor de rest gebeurt er in zo’n trainingskamp niets bijzonders. Zelfs niet met eten. We eten gewoon iets waarvan iedere voetballer houdt. Dat wil zeggen: frites met vlees. Of het goed is of niet, daarom bekommeren we ons niet. Als het gewicht maar op peil blijft.’
De mentale voorbereiding werd in de kleedkamer voortgezet via diverse uitingen van bijgeloof. Zo liet Sjaak Swart zijn dochter altijd een kus geven op zijn voetbalschoen en droeg Gerrie Mühren altijd een oude onderbroek. Cruijff had de gewoonte om bij Gert Bals de aanvoerdersband om te doen en als laatste het veld op te lopen. ‘Om te controleren of iedereen er wel was,’ beweerde hij ooit. ‘Echt, serieus, ik wil altijd alles onder controle hebben. Het kan niet zo zijn dat er bij de opkomst nog iemand op het toilet zit of zoiets.’
Suurendonk herinnert zich ook de mop die Salo Muller uit bijgeloof altijd vertelde over de twee Chinezen Wang en Cheng. ‘De ene Chinees ligt in het ziekenhuis, waar de andere hem opzoekt en vraagt: “Wat is gebeurd?” Waarop de ander zegt: “Ik zag vrouw met grote Amerikaan, dus ik klim langs regenpijp omhoog om te kijken. Vrouw helpe man, man helpe vrouw, ik helpe mezelf, oeps, pijp vergeten.” Michels gebruikte deze mop om aan te geven dat de Ajacieden de Chinezen van het voetbal waren. Zij moesten als het ware zonder handen kunnen klimmen, want ze moesten alle systemen kunnen spelen. Naar aanleiding hiervan merkte Johan op buitenlandse reizen bij elk Chinees restaurant op dat daar hun collega’s werkten.’
Conditionele trainingsarbeid was aan Cruijff minder besteed. Hij had zijn vaste trucjes om daarop te besparen. Neeskens: ‘Op dinsdagen moesten we in het Amsterdamse Bos lopen, tegen de helling op, en het hele parcours soms wel drie keer afleggen. Maar Jopie had een broertje dood aan lange duurlopen. Dus hij begon in een van de laatste groepen, met Sies Wever en Horst Blankenburg, terwijl jongens als Mühren en Suurbier al ver vooruit waren, en dan was hij ineens verdwenen totdat hij zich vlak voor het eind weer bij de groep aansloot. Hij wist precies de weg daar. Maar Michels was ook niet gek en zei: “Dat pikken is er niet bij, ook voor jou niet. Kom hier morgenochtend om acht uur maar opnieuw naartoe.” Dus Johan stond de volgende ochtend keurig klaar in zijn trainingskloffie toen Michels kwam aanrijden in zijn pyjama. “Ik ben blij dat je zo vroeg bent opgestaan en gehoor hebt gegeven aan mijn opdracht. En nou ga ik weer pitten.”’
Buiten het voetbal werd een steeds groter beslag gelegd op Cruijff. Hij kwam voortdurend in de publiciteit en ontwikkelde tal van zakelijke nevenactiviteiten, waarin hij ook wel eens doordraafde. Een ludiek voorbeeld betrof het plaatje Oei oei oei, dat was me weer een loei, dat hij opnam met Peter Koelewijn. Er waren heel wat cola-tics voor nodig geweest om dat een beetje fatsoenlijk op de plaat te krijgen en Cruijffs optreden in het televisieprogramma Voor de vuist weg van Willem Duys was ook niet echt een groot succes geweest. Suurendonk: ‘Johan moest dat singletje promoten in platenzaak The Electric Gramophone van voorzitter Jaap van Praag op het Spui, waar ik werkte. Het blad Muziek Express wilde hem daar interviewen en hij vroeg aan mij of hij dat nou moest doen of niet. Ik heb hem toen alleen maar gevraagd: “Wil je zanger worden of voetballer?”’
Deze nuchterheid was typerend voor Suurendonk, een relatieve eenling in de selectie. Hij was er niet op uit om populair te zijn en ging nooit mee stappen. Hij is dan ook nog bij zijn vrouw, merkt hij fijntjes op. Maar hij was bij Ajax zeer bruikbaar. Hij kon twee keer drie kwartier lopen en vroeg zich daarna af wanneer ze zouden beginnen. ‘Na mijn drie doelpunten tegen Napoli stapte ik gewoon op de fiets naar huis. Ik hoefde dan ook als enige niet naar de psycholoog die Michels op een gegeven moment had ingehuurd en waarvan hij volgens mij al snel weer spijt had. “Ze kunnen beter bij jou komen,” zei Michels tegen me.’
Deze psycholoog, ene dr. Slikboer, benoemt in zijn onderzoeksrapport over Cruijff vooral diens vermeende agressiviteit, rivaliteitsgevoelens en egocentrisch-materialistische motieven. Dat lijkt een wat eenzijdig beeld van de jonge Cruijff te geven, maar zou wel een verklaring kunnen bieden voor de mate van jaloezie die hij bij anderen opwekte. Het bestuur nam hem zijn opgeschroefde financiële eisen steeds kwalijker en beschuldigde hem van het voorwenden van blessures. Zijn medespelers verweten hem individualisme en vedetteneigingen en namen hem zijn aanvoerdersband af. Zelfs zijn vriend Piet Keizer nam het in de strijd om die band tegen hem op, waarna Cruijff in augustus 1973 een contract tekende bij Barcelona.
Volgens penningmeester Henk Timman was Cruijffs vertrek onvermijdelijk en maakte dat gedoe om het aanvoerderschap het alleen maar gemakkelijker voor hem om weg te komen. Maar hij signaleert ook: ‘Vooral Arie Haan en Johnny Rep dachten dat ze net zo goed waren als hij en accepteerden zijn bijzondere positie niet langer. Haan was vreselijk sluw. Die voelde zich echt achtergesteld en had het idee dat hij gemanipuleerd werd.’
Dit komt overeen met de redenering van Suurendonk, die aangeeft zelf nooit last te hebben gehad van jaloezie ten opzichte van Cruijff. ‘Als Johan wint, win ik ook, heb ik mezelf altijd voorgehouden. Maar anderen realiseerden zich zijn waarde minder. Die gingen na alle successen denken dat ze het zonder hem ook wel zouden redden. Of ze dachten zelfs, zoals bijvoorbeeld Arie Haan: “Wat hij kan, kan ik ook.” Dat bracht Johan ertoe via het conflict omtrent zijn aanvoerderschap zijn vertrek naar Barcelona te forceren. Vanaf dat moment is het snel bergafwaarts gegaan met Ajax.’
Dat kon ook niet anders, stelt Wim Jansen: ‘Natuurlijk moeten sommige spelers zich opofferen aan vedetten als Cruijff. Het gaat altijd om de balans in je team. Een elftal valt of staat met waterdragers. Als de waterdragers zich als champagnedragers gaan gedragen, heb je een probleem. Want de topspelers blijven altijd top.’
En ook Neeskens sluit zich daarbij aan. ‘Dat gedoe met de aanvoerdersband was de druppel. Bij de eerste stemming hebben maar twee spelers voor hem gestemd, waarvan ik er een was. Wie de andere was weet ik niet, want de stemming was geheim. Wat wel duidelijk was, was dat verschillende spelers geen waterdrager meer genoemd wilden worden. Maar hoe ik genoemd word zal mij worst wezen, als ik maar op mijn manier mijn steentje kan bijdragen aan het totaalbeeld. Sommigen waren in het begin blij dat hij weg was. Spijt hebben die spelers nooit geuit. Maar de consequentie van hun opstelling werd duidelijk in de eerste de beste ronde in de Europacup, toen we er tegen Sofia meteen werden uitgeknikkerd, terwijl we ze met Johan het jaar daarvoor nog gemakkelijk hadden verslagen. Dat was een mooi leermoment, zullen we maar zeggen.’
Een leermoment voor Cruijff ook waarschijnlijk. Of liever, de bevestiging van zowel zijn jaloersmakende kwaliteiten als van de risicovolle combinatie van zijn geldingsdrang en zelfbewustheid met grote ego’s van anderen. Het verhaal van de voetballer die de wereld veroverde kreeg een vergelijkbaar vervolg in Barcelona met een superieur eerste jaar, waarin hij de club voor het eerst sinds 1960 direct kampioen maakte, maar daarna te maken kreeg met een opeenstapeling van conflicten met het bestuur, zakelijke beslommeringen, spanningen in de privé-sfeer en tegenwerking van collega’s. En zelfs, toen Michels even niet zijn trainer was, in het seizoen 1975-1976, met hoogoplopende ruzies met de trainer van dienst, de Duitser Hennes Weisweiler. Het leidde na 1974 alleen nog tot het winnen van de Spaanse beker bij zijn vertrek in 1978.
Vergelijkbaar was het gedoe bij het Nederlands elftal. Cruijff was er onomstreden de beste. Hij scoorde belangrijke goals. Hij gaf cruciale assists. Beide kwaliteiten toonde hij in de interland tegen Brazilië op het WK ’74: de vliegende intikker uit de voorzet van Ruud Krol en de geniale assist met een steekpass op Johan Neeskens. Zijn beste interland op bijna het best denkbare moment: in de halve finale. En zelfs in de zo triest verloren finale zette hij de machine met een meesterdribbel in werking. Berti Vogts snapt het nu nóg niet.
Cruijff was tevens zonder enige discussie de leider. En hij was loyaal aan wie hem bijstond. Maar áls er heibel was, dan was hij daar bij betrokken. Of het nou ging om Van der Kuylen en Van Beveren, die aan zijn machtspositie durfden te tornen, om scheidsrechters die het vertikten om hem een beschermde status te geven of om het KNVB-bestuur dat professioneeltekortschoot, Cruijff ging vóór in de strijd. En hij schroomde niet om voor de eer te bedanken om zijn mening kracht bij te zetten. Niet voor niets kwam hij met zijn capaciteiten slechts tot een indrukwekkend laag aantal van 47 interlands. Met gevoel voor humor overhandigde elftalbegeleider Carel Akemann hem ooit een prijs voor het missen van zijn 25e interland.
Maar het is niet eens een vráág wie er de meeste schade heeft ondervonden van zijn momenten van afwezigheid. Dat hij maar één minuut echt meedeed in de finale tegen West-Duitsland, dat hij helemaal wegbleef van het WK ’78 in Argentinië… het deerde hem zelf niet.
Cruijff streed bij Ajax, het Nederlands elftal en Barcelona zijn strijd en verzilverde letterlijk en figuurlijk zijn roem totdat hij in de zomer van 1978, zoals voorgenomen, op zijn 31e stopte met voetballen. Een smet vormde zijn afscheidswedstrijd die hij met Ajax in het Olympisch Stadion met 0-8 van Bayern München verloor. Dat was weliswaar vooral kleinzielig van de Duitsers, die zich ongastvrijontvangen voelden en natuurlijk ook de vernederingen tegen Ajax in augustus 1972 (Bayern-Ajax, vriendschappelijk, 0-5) en maart 1973 (Ajax-Bayern, kwartfinale Europacup voor Landskampioenen, 4-0) nog in het geheugen gegrift hadden staan. Maar toch voelde het niet fijn.
Haast dankbaar greep Cruijff een jaar later zakelijke tegenslag aan om zijn voetbalcarrière alsnog voort te zetten. Hij koos ervoor dat in Amerika te doen, waar hij, ondanks de aanwezigheid van de Bayern-sterren Franz Beckenbauer en Gerd Müller, en van het Noord-Ierse fenomeen George Best, in 1979 en 1980 uitgeroepen werd tot voetballer van het jaar.
Hij was er de gearriveerde vedette die zijn gaven mocht tonen en zijn wijsheden mocht uiten zonder buiten het voetbal om lastig te worden gevallen. Het eerste jaar deed hij dat bij Los Angeles Aztecs, waar Rinus Michels opnieuw zijn trainer was en hij onder andere samenspeelde met Leo van Veen, die hij later nog als medespeler naar Ajax haalde. Daarna trok hij naar Washington Diplomats, waar hij met hulp van Cor Coster Feyenoorder Wim Jansen naartoe haalde, omdat die goed in dienst van hem zou kunnen spelen. Jansen had één opdracht: ‘Ik moest zorgen dat hij de bal kreeg.’
Zowel in Los Angeles als in Washington trokken de Nederlanders veel met elkaar op. Ze hadden vaak drie of vier uitwedstrijden achter elkaar aan de andere kust, dus dan waren ze een tijd met de ploeg onderweg. En alleen de maaltijd voor de wedstrijd werd met de hele ploeg gezamenlijk gebruikt. Voor de andere maaltijden mochten ze op basis van een vaste vergoeding zelf zorgen, dus dat deden ze meestal samen. Jansen: ‘In de omgang was Johan heel normaal, maar hij had wel een aparte status. Hij was de absolute vedette. Hij deed samen met de trainer, Gordon Bradley, alle persconferenties voor de wedstrijden. Dat was vast pandoer. Voor mij was dat makkelijk, want alle aandacht ging naar hem toe. Hij deed de promotievoor het voetbal en voor de club. Het heeft mij wel eens verbaasd met welk geduld hij alle vragen beantwoordde van juist het soort mensen dat minder van voetbal af wist. Hij wist dat het erbij hoorde, maar deed het ook met plezier.’
Door die promotieactiviteiten wisten in Amerika woonachtige, zakelijk succesvolle Nederlanders contact te krijgen met Cruijff. Dit leidde ertoe dat de Nederlandse spelers na wedstrijden soms uitgenodigd werden voor party’s in hun luxe onderkomens. Dat werd, volgens Van Veen, met de altijd vrolijke Wim Suurbier als gangmaker meestal erg gezellig. ‘Ook Johan zelf kon heel geestig uit de hoek kon komen.’
Het was een gemoedelijke, rustige periode met tijd voor het gezinsleven, maar toch leverde hij nog altijd topprestaties en was zijn plichtsbesef groot. Jansen: ‘Er is één wedstrijd geweest die voor mij het summum was. Johan was geblesseerd aan zijn dijbeen. Hij kon met zijn rechterbeen niet trappen. Aannemen kon nog net, maar meer niet. Normaal gesproken speelt iemand dan niet. Maar Johan vond dat hij dat niet kon maken. Dus heeft hij die wedstrijd bijna alle ballen met links gespeeld. En niemand heeft het gemerkt. Hij was volmaakt tweebenig.’
Toen de club in 1980 uit de Amerikaanse competitie stapte, greep Cruijff de gelegenheid aan om, in de voetsporen van zijn jeugdidool Faas Wilkes, tien wedstrijden voor Levante te spelen in de Spaanse tweede divisie. Daarna keerde hij nog terug bij de Washington Diplomats voor een toer van een maand naar Indonesië, Hong Kong en Japan, die helemaal aan zijn naam was opgehangen. Ook daar was zijn populariteit ongekend groot, ontdekte Jansen. ‘Bij de eerste training in Hong Kong liepen we samen rustig van het hotel naar het stadion, toen daar ineens een paar duizend mensen stonden te wachten die het allemaal op Johan gemunt hadden. Dat had niemand voorzien. We hebben met alle spelers om hem heen moeten staan om hem naar binnen te loodsen.’
Ook op die reis ervoer Jansen Cruijffs verantwoordelijkheidsgevoel. ‘Voor de wedstrijd tegen Seiko Hong Kong was Johan eigenlijk te geblesseerd om mee te doen. Daarom stemde hij toe in de behandeling van een acupuncturist, die lange naalden in zijn been stak. Prompt kon hij spelen.’
Na die reis maakte Jansen in december 1980 als ras-Feyenoorder de overstap naar Ajax. Een jaar later volgde Cruijff zelf. Bij Ajax was hij de natuurlijke meester van een klas vol jonge supertalentjes die hij voordeed hoe voetbal gespeeld moest worden. Frank Rijkaard noemt het voorbeeld van Cruijffs prachtige lob in zijn debuutwedstrijd tegen Haarlem, op 6 december 1981: ‘Hij dribbelde met de bal, zag in een oogopslag dat keeper Edward Metgod te ver voor de goal stond en gaf een boogbal van afstand. Andere spelers gingen dat nadoen.’
En zo waren er talloze staaltjes van voetbalmeesterschap. Soms van subtiele perfectie, zoals de lob tegen NEC op 3 april 1982, soms van lachwekkende speelsheid, zoals de strafschop in tweeën tegen Helmond Sport op 5 december 1982. Cruijff ging de jonge talenten Rijkaard, Van Basten, Van ’t Schip, Kieft, Olsen, Vanenburg, Silooy en Molenaar voor in schoonheid en evenaarde ze in spelvreugde. Hij leek weer even jong.
Hij maakte de jeugd in anderhalf seizoen twee keer kampioen en één keer bekerwinnaar. In zijn tweede seizoen werden er slechts twee competitiewedstrijden verloren, maar die hoorden niet bij de 21 die hij meedeed. Hij bleef persoonlijk ongeslagen, ook in de zeven (van de acht) bekerwedstrijden die hij meespeelde en in beide wedstrijden in de Europacup voor Landskampioenen. Die tweede Europacupwedstrijd, thuis tegen Celtic, was het enige pijnlijke moment van het seizoen. Bij een 1-1 stand, die dankzij de 2-2 in Glasgow winst voor Ajax betekende, verliet Cruijff vlak voor tijd het veld. Waarna Celtic in de resterende paar minuten alsnog de winnende treffer kon scoren.
Succesvol was zijn tweede periode bij Ajax zonder twijfel, in alle opzichten: de resultaten waren goed, het voetbal was mooi en het publiek was tevreden. Alleen voorzitter Ton Harmsen dacht daar in naam van het bestuur anders over. Die weigerde Cruijffs contract op recettebasis te verlengen, omdat hij te blessuregevoelig zou zijn en zijn invloed op de toeschouwersaantallen weggeëbd zou zijn. Cruijff was woest en besloot uit wraak nog één jaar bij de aartsvijand te gaan voetballen.
Bij zijn overgang naar Feyenoord legde Cruijff zichzelf de hoogste druk op die maar mogelijk was. Hij móest er slagen, met een goed elftal, maar niet met kwalitatief superieure spelers. En hij vond er zijn genoegdoening in het kampioenschap en de bekerwinst. Dat deed hij bovendien op een hele nieuwe manier: niet door zelf uit te blinken, maar door de anderen boven zichzelf uit te laten groeien.
Hij maakte zich daarmee los van zijn intellectuele Amsterdamse aanhang, zoals René Zwaap in 1997 in De Groene in retrospectief analyseerde. ‘Door de stap naar het proletarische, zoniet sociaal-democratische voetbal van de Rotterdammers, dat traditioneel werd gedicteerd door een absolute allergie tegen alles wat met sterallures te maken heeft, landde de god Cruijff definitief op het ondermaanse. De dichters zwegen, de essayisten keerden hem de rug toe, van een symbolische functie in de rijen der geboortegolvers werd niets meer vernomen. “Jammer, jammer, jammer,” schreef Jan Mulder. “Dat korte zwarte broekje is en blijft een smet op zijn zo bewonderde carrière.”’
Verkeerd gezien dus, door Mulder en de andere bewonderaars van Cruijffs individuele genialiteit en van de lichtvoetigheid van de Ajax-talenten. ‘In De Kuip speelde hij niet met mede-goden maar met mannen van vlees en bloed, feilbare stervelingen die zich bonkig door de modder een weg baanden in plaats van te zweven,’ aldus Zwaap in De Groene. En ze deden hem niet na, ze deden wat hij zei. En hij legde zich toe op het verzenden van passes op maat. De meester als knecht, maar dan wel op eigen gezag en met meesterlijk effect.
Door bij Feyenoord te gaan voetballen werd Cruijff meer dan een voetballer. Door zelf terug te keren op aarde verhief hij de anderen. De weg naar het succes werd paradoxaal genoeg ingeslagen met de 8-2 nederlaag op 18 september 1983 tegen de jonkies van Ajax. Daarna werd dat seizoen alleen nog de uitwedstrijd tegen FC Groningen verloren, een van de weinige wedstrijden die Cruijff niet meedeed. Spits Peter Houtman: ‘Van die nederlaag tegen Ajax hebben we veel geleerd. Eerst snapten we er niets van, want we waren veel sterker. Na een ongelukkige 3-0 achterstand kwamen we terug tot 3-2 en leken we door te drukken, totdat Molenaar de bal per ongeluk op zijn hoofd kreeg en 4-2 scoorde. Daarna zijn we volgens Cruijff en trainer Libregts “als een paraplu” gaan spelen, waarmee ze bedoelden dat we allemaal naar voren zijn gaan rennen.’
De invloed van Cruijff wordt het duidelijkst weergegeven door Gerard Meijer, inmiddels 47 jaar verzorger bij Feyenoord: ‘Typerend voor Johan is dat hij dat hele elftal stuurde. Hij zette het volledig neer in het veld. Het was op zich natuurlijk best een aardig elftal, maar zonder Johan hadden we nooit het landskampioenschap en de beker gewonnen. Dan waren we misschien derde of vierde geworden.’
Het jaar ervoor was Feyenoord tweede geworden met 4 punten achterstand op het Ajax van Cruijff. Het team had een flinke Rotterdamse kern, met spelers als Hiele, Wijnstekers, Troost, Duut, Houtman en het talent Been, aangevuld met Hoekstra, Stafleu, Jeliazkov, Nielsen en de jonge Gullit. Het was een team met veel power. Cruijff ging spelen op de positie van Michel Valke, die teruggekeerd was naar PSV. Maar hij nam tevens de plaats in van Willem van Hanegem, die net gestopt was en als assistent onder Thijs Libregts figureerde. Ook werd Michel van de Korput teruggehaald uit Italië.
Bij de afscheidswedstrijd van Van Hanegem op 4 juni 1983 tegen het Nederlands elftal van ’74 met Cruijff waren er al sterke geruchten dat Cruijff naar Feyenoord zou komen. Zowel de 63.000 mensen op de tribune als de Feyenoord-spelers keken daarom volgens Houtman met argusogen naar hem. ‘Maar hij speelde geweldig en de sfeer was respectvol. Hij zal toen gedacht hebben dat hij veilig kon komen, hoewel het uiteraard een gevoelige kwestie bleef.’
André Stafleu bevestigt de scepsis, maar stelt dat Cruijff die binnen een half uur had weggenomen. Zelf had Stafleu het te druk met de waardigheid van het afscheid van Van Hanegem. ‘We stonden snel met 2-0 voor tegen die oude lullen en moesten gas terugnemen om Van Hanegem in het shirt van het Nederlands elftal niet net zo’n afscheidswedstrijd te bezorgenals Johan eerder had gehad. We gaven een enorme hoeveelheid corners weg, maar het was nog knap lastig om die gasten de bal op het hoofd van Van Hanegem te laten leggenvanwege zijn staar. Uiteindelijk lukte het en kreeg hij zijn doelpunt. “Dat werd een keertje tijd,” sarden we hem. “Ach, sodemieter op,” reageerde Willem.’
De twijfel die overbleef, betrof de fitheid van Cruijff. Stafleu: ‘De vraag was wel of Johan het fysiek nog zou kunnen opbrengen. We hadden een paar jaar eerder een toernooi gespeeld in Italië, met Arie Haan en Ruud Krol als gastspelers bij ons, en Johan als speler van Milan. Toen is hij al na een half uurtje met een liesblessure van het veld gegaan. Dat was in zijn Levante-tijd, die natuurlijk sowieso al niet zo succesvol was.’
Ook Wim Jansen kreeg van diverse kanten de vraag voorgelegd of Cruijff nog wel fit genoeg was. ‘Maar ik had die jaren in Amerika met hem samengespeeld en die waren top. Ik wist hoe goed hijnog was.’
En natuurlijk bleek Cruijff een geweldige aanvulling voor het team, met zijn ervaring en zijn gedrevenheid. Houtman: ‘Hij kwam niet zomaar naar Feyenoord. Hij wilde absoluut iets laten zien en wat hij in zijn hoofd had, had hij niet in zijn kont.’
De eerste officiële wedstrijd van Cruijff voor Feyenoord dreigde een aanfluiting te worden. In het AD-toernooi, dat vooraf met in totaal 102.184 toeschouwers over twee dagen al helemaal was uitverkocht, stond Feyenoord tegen Standard Luik met Simon Tahamata in de ploeg na een half uur met 3-0 achter. Maar Feyenoord wist terug te komen tot 3-2, waarna het in de herinnering van André Stafleu nog een hele leuke wedstrijd werd. En de tweede wedstrijd, tegen Liverpool, werd gemakkelijk gewonnen.
Voorzitter Kerkum bespeurde alleen die eerste wedstrijd wat boegeroep van het publiek, maar dat was snel over toen de toeschouwers zagen hoeveel invloed Cruijff had op de kwaliteit en de speelwijze van de andere spelers. ‘Het was zijn gave dat hij andere spelers beter liet spelen. Hij heeft veel bijgedragen aan het herstel van Feyenoord. Dat we in het begin van het seizoen met 8-2 van Ajax verloren, deerde hem niet. Het ging om het kampioenschap.’
Ook het contact met de spelers verliep vanaf het begin heel soepel, aldus Peter Houtman. ‘Met de spelers onderling was het vanaf de eerste dag gewoon “praatje pot”. Wel recht voor zijn raap, want we hadden een mondige groep, maar toch met wederzijds respect.’
Wel bracht de komst van Cruijff een aanpassing van de speelstijl met zich mee en het ging nog wel eens met woorden over en weer gepaard, als dat nog niet lekker liep. Houtman: ‘Zo moest ik zelf als spits ineens veel ruimte maken voor opkomende middenvelders als “Koko” Hoekstra. Maar die schopte er dat jaar 19 in, dus dat leverde ook veel op. En het betekende dat Pierre Vermeulen, die als linksbuiten toch een attractieve, populaire speler was, plaats moest maken voor Stanley Brard die vooral veel verdedigend werk deed. Brard deed dienst als de rechterhand van Johan en verrichtte heel veel loopwerk. Zelf heb ik als spits Vermeulen wel gemist. Gelukkig was ik persoonlijk ooit begonnen als rechtsback en dus multifunctioneel, zodat ik ook in mijn nieuwe rol wel uit de voeten kon. En ik heb altijd beseft dat het uiteindelijk om de groepsprestatie gaat. Dat gold voor Vermeulen wat minder, maar die was dan ook echt de dupe. Ik kan me voorstellen dat hij Johan niet als de Grote Verlosser beschouwde.’
En ook André Stafleu moest zijn spel afstemmen op Cruijff. ‘Ik speelde dat seizoen als een soort stofzuiger in de kontzak van Johan. Zo zorgde hij ervoor dat hij altijd voldoende steun kreeg. Dat deed hij zelfs op de training. Ook daar nam hij me altijd bij zich in het team. Ik heb dat hele jaar maar één trainingspartijtje verloren. Want Johan was nog altijd de beste speler van de wereld. En als hij een keer niet goed in de wedstrijd zat, bleef hij niet een beetje veilig op 10 spelen, maar week hij uit naar andere posities en was hij in staat om daardoor anderen te laten excelleren. Dat was zijn ware klasse: dat hij anderen beter maakte.’
Maar Cruijff stelde daarbij wel zijn eisen. Stafleu: ‘Hij vond tactische discipline en met verstand voetballen van het grootste belang. Dat was ook de reden dat Pierre Vermeulen moest wijken voor Stanley Brard. Pierre was te eigenwijs en voetbalde op instinct. Johan reageerde daarop door hem ballen aan te spelen die hij net niet kon hebben. Ze liepen steeds net over de achterlijn. Al de anderen speelde Johan de ballen precies op maat aan, maar hem niet. En als hij hem dan niet had, schudde Johan al van nee. “Hij luistert ook niet,” zei hij dan. Maar voor mij was het heerlijk voetballen, want Johan stelde zich ook in verdedigend opzicht altijd perfect op. Ik hoefde weinig moeite te doen om ballen van de tegenpartij te onderscheppen.’
Voor trainer Libregts was het volgens Wim Jansen alleen maar een zegen om Cruijff erbij te hebben. ‘Voor een trainer was hij vrij makkelijk. Als je zo’n speler in je elftal hebt, dan neemt hij je heel veel werk uit handen. Iedere trainer wil een verlengstuk in het veld. Dat was hij bij uitstek. En soms corrigeerde hij spelers al voordat de trainer dat kon doen. Je mag daar als trainer alleen maar heel blij mee zijn. Ik denk dat Libregts dat ook wel zo zag. Door zijn kwaliteiten overtuigde Johan de andere spelers van zijn gelijk. Ze zagen wat hij kon en daardoor accepteerden ze hem.’
Gerard Kerkum geeft aan dat Cruijff ook vóór de wedstrijd vast zijn invloed op de spelers uitoefende en ziet ook de keerzijde daarvan voor de trainer. ‘Libregtshad natuurlijk een tactisch praatje voor de wedstrijd, maar Johan had ook zijn tactische praatjes. Die hieldhij op het trainingsveld, maar ook in de bus op weg naar de wedstrijden. En in de rust ging hij meteennaar degene die gecorrigeerd moest worden. Hij vroeg aandacht voor de dingen die hij zag, en niet altijd op een vriendelijke manier. Ik weet nog steeds niet wie de meeste invloed had, de trainer of Johan. Ik had wel eens in het hartje van Libregts willen kijken. Ik kan me best voorstellen dat je als trainer voorzichtig met Johan omging. Sowieso praatten ze natuurlijk samen over de tactiek, maar een interessante vraag is in hoeverre een trainer beïnvloed wordt door zo’n grote speler als Cruijff.’
Peter Houtman bevestigt dat Cruijff spelers persoonlijk ter verantwoording riep als het niet naar wens ging. ‘Hij was in staat de spits de schuld te geven van balverlies van de rechtsback of omgekeerd. In ieder geval was het nooit zíjn schuld. Zeker na nederlagen was hij kribbig. In die eerste wedstrijd tegen Ajax ging Johan bij de 3-0 zelf de fout in door als laatste man een verkeerde pass te geven. Dat peperde Hiele hem wel in: “Hij ging ook even slapen, hoor.” Maar zelfs toen zal Johan de schuld ongetwijfeld bij een ander hebben gelegd. Nielsen zal zijn steekpassje wel niet begrepen hebben of zo.’
Ook tijdens trainingen was Cruijff constant aan het coachen. Hij gaf aan hoe positiespelletjes gespeeld moesten worden (tussen de pionnen in staan en niet bij de pionnen) en gaf voortdurend iedereen aanwijzingen. Libregts móest wel gebruik maken van zijn ervaring. Maar het ging niet zo ver dat Cruijff de opstelling maakte, volgens Houtman. Hij liet Libregts in zijn waarde. ‘Wel stond hij tijdens de training vaak met Libregts te praten en te wijzen in verband met tactiek en posities van spelers. Libregts noemde Johan altijd “de slagroom op de taart”.’
Met Libregts’ assistent Van Hanegem had Cruijff volgens Kerkum niet zoveel contact. ‘Willem had zijn eigen clubje mensen om zich heen. Willem kon het voetbal minder goed op anderen overbrengen en was bovendien een stuk cynischer. Als Johan zat te praten, zag je voor je wat hij bedoelde. Bovendien deed hij het nog allemaal voor ook. De eerste wedstrijd speelden we uit bij Volendam en toen scoorden Hoekstra en Houtman meteen goals die van Johan af kwamen. Daarmee steeg het zelfvertrouwen van die jongens en van de ploeg als geheel geweldig. Hij bracht enorm veel rust in het elftal. Hij kon af en toe gewoon zijn voet op de bal zetten en heel demonstratief met de bal stilstaan, zodat iedereen zijn positie kon innemen. Hij stond gewoon iedereen naar zijn plaats te wijzen en aan te geven waar de bal heen zou gaan. Hij praatte de ballen de goal in.’
Het stempel dat Cruijff op de tactiek en het spel van het elftal drukte had ook een keerzijde waar het ging om zijn eigen spel. Het ontbrak hem aan kracht om nog zelf uit te blinken. Zo verzuchtte hij tegen verzorger Gerard Meijer: ‘Ik word er gek van iedereen op zijn plaats te zetten. Ik kom aan mijn eigen spel niet meer toe. Maar ja, het is voor het goede doel.’
Toch was er af en toe nog een glimp van zijn individuele voetbalkwaliteiten zichtbaar. Houtman: ‘Tegen Utrecht kreeg hij met een man in zijn rug de bal aangespeeld en maakte hij de unieke beweging die alleen Bergkamp hem later heeft nagedaan bij die geweldige goal voor Arsenal: de bal met buitenkant rechts naar achteren om de man heen spelen en in één vloeiende beweging zelf links om hem heen draaien. Ook strooide hij met passes met de buitenkant van zijn voet. Maar de meest essentiële kwaliteit van hem was het vooruitdenken.’
Dat beaamt Stafleu: ‘Johan week veel uit naar links, waarna hij de bal met buitenkant rechts voorgaf, precies in de loop van Hoekstra of Gullit. Van Gullit was wel duidelijk dat hij een groot talent was en bovendien veel charisma had. Johan gaf hem dan ook altijd tips. Maar in de kleine ruimte had Gullit problemen met zijn techniek. Hij was meer geschikt voor het grote sleurwerk. Daar had Johan toch minder mee dan met het fijnzinnige van Van Basten en Bergkamp. Johan had daarom niet echt een speciale band met Gullit.’
Van Cruijffs afnemende krachten en zijn keuze voor het elftal getuigt ook Jack van Gelder, die destijds de PR voor Cruyff Sports verzorgde. ‘Toen Johan bij Feyenoord speelde lag hij echt dagen op de bank in Vinkeveen. Hij kon bijna niet meer lopen. Hij voetbalde compleetop rancune. En op zondag was hij weer opgekalefaterd. Toen zei ik: “Johan, het is allemaal wel leuk, maar zelf kan je het niet echt meer. Je kan niet meer zelf de actie maken en scoren.” Hij keek me met van die spaniëlogen aan en zei: “Dat kán ik wel, maar dan speelt het team niet goed.” Ik zeg: “Nou, doe het dan één keer voor mij.” Prompt scoorde hij de volgende wedstrijd twee keer, maar speelde het team inderdaad slecht. “Heb je nou je zin?” vroeg hij toen hij van het veld af kwam.’ Die wedstrijd, op 23 april 1984 uit bij DS’79, kreeg van Voetbal International qua amusementswaarde een 4 en leverde de spelers Nielsen, Hoekstra, Gullit en Brard een 5 op als waardering en Houtman zelfs een 4. Cruijff zelf kreeg een 7, net als de meeste verdedigers. Er valt dus veel te zeggen voor Cruijffs redenering.
Om zijn krachten te sparen was Cruijff dan ook niet bij elke training en deed hij het op trainingen rustig aan. Hij had op zijn 37e langer de tijd nodig om te herstellen. Maar hij paste goed op zijn lichaam en heeft het hele seizoen maar een paar wedstrijden hoeven missen vanwege blessures. Gerard Meijer: ‘Als er twee keer getraind moest worden lag Johan één van die trainingen bij mij op de bank. “Eén keer is genoeg voor mij,” zei hij dan. “Ik moet me sparen voor zondag.”’
En bij de duurlopen op dinsdagochtend in het Kralingse Bos dook Cruijff, net als voorheen bij Ajax, achter de eerste de beste schuur weg. Houtman: ‘Daar pakte ik hem dan wel mee. Dan liep ik na de training naar hem toe en nam ik zijn vel tussen mijn vingers: “Je moet nou wel gaan oppassen, Johan, met dat vetgehalte. Dat kan echt niet meer zo.” Maar dat kon hij wel waarderen, want hij was natuurlijk nog even pezig als voorheen.’
Ook Gullit had het, in de NOS-documentaire ter gelegenheid van Cruijffs 50e verjaardag, over diens pezige lijf in die tijd: ‘Hoe oud was hij toen? 37 of zo? Ik weet nog goed, tijdens een training probeerde ik hem een bal af te pakken. En hij is zo pezig, zo hoekig ook, het lijkt wel als je hem aanraakt, dat je dan overal pijn hebt. (…) En als ik het probeerde van achteren, dan versnelde die links, dan ging ie weer rechts en toen dacht ik: Jezus, hoe goed moet die gozer geweest zijn toen ie 22 was?’
Terecht, noemt Wim Jansen het, dat topspelers zich soms wat ontzien op de training. ‘Iedereen heeft zijn eigen voorbereiding op de wedstrijd en ik kan me best voorstellen dat niet iedereen elke training op 100% kan doen. Alleen de wedstrijd is belangrijk. Je wordt afgerekend op de wedstrijd, niemand wordt afgerekend op de training.’
Libregts klaagde er dan ook niet over. Die voelde de groep goed aan en paste zijn training aan de wensen van Cruijff aan door veel verschillende positievormen te oefenen. Stafleu: ‘We speelden vaak vier tegen twee, waarbij we de bal maar één keer mochten raken en steeds dichter naar elkaar toe kropen. Zo hebben we ons als spelers enorm goed ontwikkeld. We hadden ook een goede band met Libregts.
Op de training gingen de meer bijdehante spelers wel eens met Cruijff in discussie en Mario Been trok zich volgens Peter Houtman zelfs weinig van Cruijff aan. ‘Dat was net Pietje Bell. En een tiep als Hiele ging soms zo heftig tegen hem in dat zelfs Johan geschokt was. Maar na een hoofdschuddend “nou, nou” zwengelde Johan net zo makkelijk weer hele discussies aan over hoe ik als spits moest fungeren. En hij bleef praten en praten, ook over andere zaken. Zelfs over hoe je een flesje rode spa moest openen, dat prompt alle kanten op spoot. Maar we waren ook heel nieuwsgierig naar zijn zienswijze over alles, dus we pikten ook veel van hem.’
Omdat Cruijff overal een mening over had, werd hij bij Feyenoord meer in de maling genomen dan bij Ajax en Barcelona het geval was geweest. Zo haalden zijn ploeggenoten een paar woorden uit de Dikke van Dale waar ze één niet bestaand woord van maakten, dat ze vervolgens in een zin gebruikten. Toen ze hem daarmee confronteerden, voorzag hij het op hun verzoek bloedserieus van een betekenis. En ook op andere momenten werd hij uitgedaagd, want de spelers vormden een hecht team maar waren onderling keihard en heel direct. Stafleu: ‘Dan werd er gereageerd in de trant van: “Ja maar Johan, als het nou net even anders gaat en er gebeurt dit of dat, hoe zit het dan?” En dan volgde er weer een eindeloze uitleg en discussie. Maar ook al trapte hij daar in en zat hij klem, toch bleef hij net zo lang praten tot hij een logische verklaring had voor zijn uitleg.’
Tussen de trainingen door bleven de spelers op de club. Dan kaartte Cruijff altijd, onder andere met André Stafleu. ‘Ik vormde als een van de oudere spelers met een behoorlijk grote mond, een vast klaverjasduo met Willem van Hanegem. Wij waren samen echt goed. Vanaf het eerste trainingskamp voor de start van het seizoen klaverjasten we altijd samen tegen Johan en Thijs Libregts. Johan kaartte ook goed. Maar Libregts was natuurlijk wat ouder en tijdens onze megasessies verslapte zijn concentratie wel eens. Bovendien telde die Kromme steeds, waarbij hij verdacht vaak op 82 punten uitkwam en we het potje net wonnen. En ik hield de stand bij. Dat betekende dat ik het hele seizoen met een blaadje heb rondgelopen waarop de geldbedragen steeds hoger werden. Maar er is nooit afgerekend. Inclusief de rente zou ik daar nu een mooie auto aan overhouden. Dat zou ik Johan toch nog eens graag onder de neus wrijven.’
Ook in de bus naar wedstrijden toe werd er gekaart, met André Stafleu en Bennie Wijnstekers. Kerkum: ‘Die jongens lieten hem altijd bij het raam zitten, zodat ze stiekem in zijn kaarten konden kijken. “Johan, ga jij hier maar zitten,” zeiden ze dan gniffelend. Dat heeft hij nooit door gehad.’
Ook buiten het kaarten trok Cruijff op de club veel met Stafleu op. ‘Dan zaten we na de training zo anderhalf uur te praten aan een formicatafeltje in het spelershome. Over van alles, van voetbal tot politiek, behalve over “thuis bij de buis”. Dat schermde hij af. Overal had Johan een mening over die hij graag aan anderen verkondigde. Ondertussen zaten we stevig te roken, meestal van mijn sigaretten. En op dinsdagochtend reed ik met hem mee naar de training in het Kralingse Bos. Typerend voor hem was dat hij nooit zijn auto op slot zette. “Als ze dan inbreken, heb ik tenminste niet ook nog die schade,” was zijn denkwijze.’
Tussen de bedrijven door besteedde Cruijff de nodige aandacht aan PR- en andere activiteiten. Hij had zijn eigen merk schoenen en schonk elke week zo’n paar aan de topscorer van het eredivisieweekend. Houtman heeft een aantal paren schoenen aangeboden gekregen. ‘Maar Johan bleek ook in het persoonlijke vlak heel attent. Zo stuurde hij me een cadeau voor de geboorte van mijn eerste zoon. En ook later bleef hij geïnteresseerd naar hem informeren.’
Maar bovenal was Cruijff zeerserieus met zijn vak bezig en kweet hij zich van al zijn taken, oordeelt Gerard Kerkum. ‘Johan was na de wedstrijden netjes aanwezig in de bestuurskamer. Hij maakte tijd voor alles en had de vaardigheid om als het nodig was tegen sponsors veel te praten en niets te zeggen. Toch bleef hij nooit langer dan nodig was. Hij was echt gekomen om te voetballen. En over Ajax heeft hij nooit één opmerking gemaakt.’
Aan de andere kant permitteerde Cruijff zich ook zijn vrijheden. Zo rookte hij in de rust zijn sigaretje op de wc. Kerkum: ‘Dan zagen we de rook boven de deur kringelen. En ook voorin de bus rookte hij stiekem. Met zijn hand naast zijn benen en de sigaret in zijn handpalm. Heel geniepig ging die hand steeds even naar zijn mond. Dat zag ik wel, maar zolang hij goed speelde interesseerde dat me niks. Dan liet ik hem zijn gang gaan. Hij stond boven de wet.’
Zijn gedrevenheid kwam volgens Houtman tot uiting in de return tegen Ajax, waarin hij zelf scoorde. ‘Na die goal toonde hij zijn ontlading met zo’n juichsprong als hij ook altijd maakte in zijn jonge jaren, terwijl hij andere goals inmiddels veel meer ingetogen, haast afstandelijk vierde. Na een toevalstreffer die hij maakte tegen Volendam, toen hij de bal eigenlijk verkeerd raakte, maakte hij zelfs een wegwerpgebaar.’
Ook op het kampioenschap en de bekerwinst reageerde Cruijff voldaan maar ingetogen. Stafleu snapt dat hij het niet hoefde uit te schreeuwen, ook al was hij uit rancune naar Feyenoord gekomen. Want zijn hart lag toch bij Ajax, waar hij zijn halve leven had doorgebracht. Maar de spelers konden het moment niet zomaar voorbij laten gaan. Houtman: ‘“Mooi hè, die Coolsingel!” zeiden we bij de huldiging sarrend tegen hem.’
Cruijffs laatste avontuur met Feyenoord is een verre reis geweest, naar Indonesië en Saoedi-Arabië. Ook schoonvader Cor Coster ging mee. Stafleu: ‘Het voetbalblad Elf wilde een mega-interview met Johan doen en had geen goede afspraken gemaakt over de betaling daarvan. Het leek Coster een aardige gelegenheid om daar toezicht op te houden. Zo heeft Johan uiteindelijk 25.000 gulden gekregen voor dat interview. En op de terugreis kreeg hij in Saoedi-Arabië een gouden servies overhandigd, terwijlwij het met 250 gulden moesten doen.’
Toenmalig bestuurslid Fred Blankemeijer legt uit: ‘Feyenoord was uitgenodigd om in Saoedi-Arabië een wedstrijd te spelen ter gelegenheid van het afscheid van twee spelers, op voorwaarde dat Johan mee zou doen. Hij heeft een helft bij Feyenoord meegespeeld en een helft met de Saoedi’s en is daar door prins Faisal persoonlijk voor beloond met een compleet vierentwintig karaats gouden barretje met bijbehorend theeservies ter waarde van 80.000 gulden. Na afloop zorgde hij nog voor consternatie toen hij in zijn blote kont ging douchen, wat daar helemaal niet mag. Die Saoedi’s vlogen alle kanten op. Cruijffreageerde op zijn eigen nuchtere manier: “Moeten ze zelf weten.”’
Na die reis heeft Gerard Kerkum via gesprekken met Cruijff en met diens zaakwaarnemer Hans Muller nog geprobeerd om hem te behouden voor Feyenoord, als speler of als directeur-speler. Cruijff kon kiezen in welke rol. ‘Maar ik denk dat hij de overtuiging had dat hij zijn missie had volbracht. Feyenoord is een afgebakendeperiode in zijn leven geweest.’
Gerard Meijer weet een tweede reden waarom Cruijff niet op de aanbieding inging: ‘Na dat jaar was hij op. “Ik kan het niet meer opbrengen. Het heeft me zoveel energie gekost,” vertrouwde hij me toe.’
Een jaar later zou Cruijff bij Ajax terugkeren als trainer. Tot die tijd heeft hij zich alleen een keer vertoond op het trainingsveld van de amateurclub AFC in Amsterdam. Jack van Gelder was ter promotie van Cruyff Sports met hem op de sportvakbeurs en wilde bijtijds weg om ’s avonds te kunnen trainen. Hij voegde Cruijff toe dat die ook wel een traininkje kon gebruiken en trof hem tot zijn verbazing en tot grote consternatie van zijn medespelers, met zijn tas in de kleedkamer aan. ‘Johan stelde zich voor en we gingen voetballen. Ik vergeet het nooit. Er was een jongen bij, echt zo’n draver. Altijd ruzie met de bal. Maar Johan speelde achterin en legde een aantal keren de bal zo ongelooflijk op zijn lichaam, dat die jongen helemaal niets meer hoefde te doen. Ik geloof dat ie zeven keer scoorde dat partijtje. Waarna hij de historische opmerking maakte: “Eindelijk iemand die me begrijpt.”’
Dat Cruijff zelfs geen afscheid meer heeft genomen bij Feyenoord, typeert zijn rechtlijnigheid: weg is weg. Wel is hij zelf achteraf altijd heel positief geweest over zijn jaar bij Feyenoord en hebben ook alle Feyenoorders het jaar met hem als een fantastisch jaar beschouwd. Terecht stelt Houtman vast: ‘Na het vertrek van Johan is het weer minder gegaan met Feyenoord. Toen is het weer jarenlang duidelijk geweest dat je niet voor je lol Feyenoord-supporter bent.’
Cruijff is goed geweest voor Feyenoord en Feyenoord is goed geweest voor Cruijff. Het heeft hem tot meer gemaakt dan een fenomenale voetballer. Het heeft hem gemaakt tot de grootmeester die van achteruit al zijn pionnen het hele veld overstuurde en via hen alle tegenstanders passeerde en scoorde. Die zijn medespelers in staat stelde hun kwaliteiten bovenmatig te benutten. En die een nieuwe, haast positieve dimensie gaf aan het begrip ‘rancune’. Natuurlijk kon hij goed voetballen. Maar vooral keek, dacht en handelde hij gewoon sneller en doortastender dan alle anderen.