Groots verliezen
Mijn vader kon niet voetballen. Ik heb hem één keer met een voetbalshirt over zijn dikke buik heen gezien. Hij deed mee met een toernooitje voor de vaders van de jongens uit mijn elftal. Als linksbuiten. Daar begreep ik niks van, want volgens mij was hij helemaal niet links. Maar het maakte weinig uit, want hij was ook niet rechts. Hij deed dan ook niet meer dan een beetje meehobbelen. De enige keer dat hij een bal aangespeeld kreeg, rolde die onder zijn voet door over de zijlijn. Ik schaamde me een beetje voor hem.
De andere vaders hadden het hoogste woord. Ze schreeuwden elkaar aanwijzingen toe en voetbalden fanatiek. Je kon zien dat sommige van hen hoog gespeeld hadden toen ze jonger waren. Er was er zelfs eentje die vroeger beroepsvoetballer was geweest, zeiden ze. Die was de baas in het veld. Iedereen luisterde naar hem. Tot mijn verbazing gaf hij na de wedstrijd mijn vader een hand en zei dat hij goed zijn best had gedaan. En dat terwijl ze verloren hadden, onder andere omdat ze met zo’n suffe linksbuiten hadden gespeeld.
Zelf voetbalde ik heel af en toe een partijtje tegen mijn vader op het pleintje voor de deur, als ik hem op een lange zondagmiddag achter zijn krant vandaan kon trekken. Dat wil zeggen, ik voetbalde en hij stond voor de boom die zijn doel was. Ik omspeelde hem met al mijn passeerbewegingen en maakte meestal een stuk of vijf doelpunten voor hij er weer genoeg van had. Na afloop gaf hij me altijd officieel een hand en daarna holde ik juichend naar binnen om de hele familie te laten horen dat ik gewonnen had.
Maar één keer lukte het me maar niet om hem voorbij te komen. Hij stond nog dichter tegen zijn boom aangeplakt dan anders en hield alles tegen Tot overmaat van ramp raakte hij mijn boom wel, met een schuiver vanaf zijn eigen boom. Met links nog wel. Ik verloor. Razend was ik. Ik weigerde hem te feliciteren. Hij had helemaal niet verdiend om te winnen, vond ik, want hij had alleen maar verdedigd en die goal was puur geluk geweest.
Bij de wedstrijden van mijn elftal stond mijn vader altijd langs de lijn. Andere vaders moedigden ons fanatiek aan, maar hij zei nooit wat. Totdat we een keer onverdiend verloren. We waren veel sterker geweest, maar de tegenstander had met een snelle uitval gescoord. De zoon van de leider, die wel drie kansen voor open doel had verprutst, kreeg van zijn vader op zijn kop. Dat pikte mijn vader niet. ‘Die jongen heeft gedaan wat hij kon,’ zei hij, ‘help hem liever de teleurstelling te verwerken en zijn tegenstander te feliciteren met de overwinning.’
Hoe erg ik ook baalde van de nederlaag, toch was ik er trots op dat mijn vader het voor mijn vriendje opnam. Het is dezelfde bewondering die ik voel als supporters ondanks tal van nederlagen achter hun spelers blijven staan zonder de tegenstanders uit te schelden. En als profvoetballers na een nare nederlaag hun tegenstanders omhelzen en de supporters bedanken voor hun steun. En als coaches hun spelers niet laten vallen.
En stiekem schaam ik me dan soms voor mijn eigen fanatieke gedrag als leider van een team van F-jes…
De andere vaders hadden het hoogste woord. Ze schreeuwden elkaar aanwijzingen toe en voetbalden fanatiek. Je kon zien dat sommige van hen hoog gespeeld hadden toen ze jonger waren. Er was er zelfs eentje die vroeger beroepsvoetballer was geweest, zeiden ze. Die was de baas in het veld. Iedereen luisterde naar hem. Tot mijn verbazing gaf hij na de wedstrijd mijn vader een hand en zei dat hij goed zijn best had gedaan. En dat terwijl ze verloren hadden, onder andere omdat ze met zo’n suffe linksbuiten hadden gespeeld.
Zelf voetbalde ik heel af en toe een partijtje tegen mijn vader op het pleintje voor de deur, als ik hem op een lange zondagmiddag achter zijn krant vandaan kon trekken. Dat wil zeggen, ik voetbalde en hij stond voor de boom die zijn doel was. Ik omspeelde hem met al mijn passeerbewegingen en maakte meestal een stuk of vijf doelpunten voor hij er weer genoeg van had. Na afloop gaf hij me altijd officieel een hand en daarna holde ik juichend naar binnen om de hele familie te laten horen dat ik gewonnen had.
Maar één keer lukte het me maar niet om hem voorbij te komen. Hij stond nog dichter tegen zijn boom aangeplakt dan anders en hield alles tegen Tot overmaat van ramp raakte hij mijn boom wel, met een schuiver vanaf zijn eigen boom. Met links nog wel. Ik verloor. Razend was ik. Ik weigerde hem te feliciteren. Hij had helemaal niet verdiend om te winnen, vond ik, want hij had alleen maar verdedigd en die goal was puur geluk geweest.
Bij de wedstrijden van mijn elftal stond mijn vader altijd langs de lijn. Andere vaders moedigden ons fanatiek aan, maar hij zei nooit wat. Totdat we een keer onverdiend verloren. We waren veel sterker geweest, maar de tegenstander had met een snelle uitval gescoord. De zoon van de leider, die wel drie kansen voor open doel had verprutst, kreeg van zijn vader op zijn kop. Dat pikte mijn vader niet. ‘Die jongen heeft gedaan wat hij kon,’ zei hij, ‘help hem liever de teleurstelling te verwerken en zijn tegenstander te feliciteren met de overwinning.’
Hoe erg ik ook baalde van de nederlaag, toch was ik er trots op dat mijn vader het voor mijn vriendje opnam. Het is dezelfde bewondering die ik voel als supporters ondanks tal van nederlagen achter hun spelers blijven staan zonder de tegenstanders uit te schelden. En als profvoetballers na een nare nederlaag hun tegenstanders omhelzen en de supporters bedanken voor hun steun. En als coaches hun spelers niet laten vallen.
En stiekem schaam ik me dan soms voor mijn eigen fanatieke gedrag als leider van een team van F-jes…