Kinderjaren
Het verhaal van het vrouwenvoetbal in Nederland weerspiegelt zich in de historie van meisjes die zich in de jaren zeventig op straat gedragen alsof ze jongetjes zijn. Vaak zijn het meisjes die als vanzelf met hun broertjes op straat gaan voetballen en dat verdomd aardig blijken te kunnen. Ze tonen geen ontzag voor de andere jongetjes en doen niets voor hen onder. Tot zover geen probleem, want vanwege hun kwaliteiten worden ze door die andere jongetjes zonder enige aarzeling geaccepteerd. Sekse speelt op straat onder de tien jaar geen rol, en ook daarna niet zolang er gevoetbald wordt.
Problemen zien wel de meneren en mevrouwen van de voetbalclubs en de hoge heren van de KNVB. Want jonge meisjes die voetballen op het veld, dat is niet normaal. Meisjes horen niet te voetballen, en zeker niet tussen de jongens. Zijn ze heel goed en willen ze het graag? Jammer dan. Er kan gehockeyd worden of gehandbald, er zijn genoeg andere sporten met een bal. Ze mogen zelfs tussen de wedstrijden van hun broertjes door op het veld tegen een bal aan schoppen. Alles best, maar geen wedstrijden spelen. Meisjes met jongens laten meevoetballen is, met het oog op hun toekomst, vragen om problemen. Op zijn minst zullen ze, als ze ouder worden, belachelijk gemaakt worden door de jongens. En hoe dan ook zullen ze het fysiek afleggen. Uiteindelijk zullen ze toch terechtkomen in de ‘dameselftallen’, die in competitieverband wedstrijden van 2 x 30 minuten afwerken. Maar dat lijken in werkelijkheid in de verste verte geen dames. Dat zijn manwijven, of nog erger: lesbiennes. Ook daar kan een echt meisje beter voor worden behoed.
Dat jonge meisjes niet op hun plaats zijn tussen de voetballende vrouwen klopt, zij het juist daar vanwege het fysieke aspect. De meisjes met echt voetbaltalent die zich niet laten weerhouden door het morele appèl om toch vooral een meisjessport te gaan beoefenen, mogen vanaf hun veertiende jaar meedoen met het dameselftal van een club, waar ze met en tegen vrouwen van dik in de twintig spelen. Die zijn niet alleen groter en sterker maar bovendien over het algemeen een stuk minder talentvol, zodat de kans op een doodschop levensgroot is.
Sarina Wiegman is zo’n talentvol meisje met een onstuitbare drang om te voetballen. In haar jongste jaren voetbalt ze dagelijks met haar tweelingbroertje, zelfs in clubverband, en zodra het mag speelt ze mee met de vrouwen van Celeritas in Den Haag. Eigenlijk zowel een sportieve als een sociale ramp. ‘In vaardigheid was ik al verder dan veel van die vrouwen, die op 20-jarige leeftijd waren begonnen met voetballen. Dus qua voetbal ging het best. Maar als jij 13 bent en je speelt met vrouwen van 26, voel je je niet echt op je gemak. En ik denk dat een vrouw van 26 er ook niet op zit te wachten om met een meisje van 13 het veld op te gaan. Om nog maar te zwijgen over de veiligheid. Wij hebben eens een wedstrijd gespeeld tegen de voormalige Haagse club Texas D.H.B., en daar speelde Louise de Zwart, een onwijs grote en fysiek sterke vrouw. En ik was echt nog een ukkie. Dus de trainer zei letterlijk tegen me: “Je mag alles doen, maar je mag niet bij haar in de buurt komen.” Hij was bang dat ze me doormidden zou schoppen.’
Om te knokken tegen de slechte reputatie van voetballende vrouwen laat Wiegman in die tijd haar haar lang groeien. In combinatie met haar tengere, afgetrainde postuur zorgt dat voor verbaasde opmerkingen van jongens op feestjes als het voetbal ter sprake komt. ‘Dat zou je ook niet zeggen, dat jij voetbalt,’ is nog een van de vriendelijkste commentaren. Waarna meestal alsnog de vraag volgt: ‘Dus dan ben jij ook lesbisch?’ Wiegman: ‘Nog afgezien van het feit dat iedereen recht heeft op zijn eigen seksuele voorkeur, was dat etiket enorm vervelend.’
Nou liepen de vrouwen er in het veld ook niet erg flatteus bij. ‘We hebben gewoon voor joker gelopen in die tenues. Mannenlijnen, en dan nog de mannenmaten. Het was echt geen gezicht. Dan kon je nog zo mooi of afgetraind zijn, dat kon je met zo’n groot shirt helemaal niet zien. Ik heb shirts aan gehad, die kwamen tot mijn knieën. Ik had sokken met de hiel halverwege mijn kuit.’
Vergelijkbare herinneringen heeft Vera Pauw. Als één vrouw de historie van het Nederlandse vrouwenvoetbal belichaamt, dan is zij dat, zowel vanwege haar eigen activiteiten en belevenissen als vanwege die van haar man, voormalig bondscoach Bert van Lingen. Met haar broertjes, de andere twee van de drieling, hoort ze bij de besten op het voetbalpleintje in Vianen. Maar ’s zaterdags op het veld mag ze alleen buiten de lijn mee hollen. En met de clubtraining mag ze ook niet meedoen. ‘Het was niet eens zo dat mensen me tegenhielden, het bestond gewoon niet. Het kwam in niemands hoofd op. Ik was een meisje, dus kon ik niet voetballen. Doordeweeks leerden mijn broers mij dan weer wat ze op de training hadden geleerd. Dat was heel schattig. Onbewust hadden zij wel door dat het oneerlijk was dat ik niet mocht voetballen. Maar dat was gewoon zo. Niemand die daar een vraagteken bij plaatste.’
Behalve Vera zelf. Uiteindelijk vraagt haar vader op haar 13e in een brief officieel dispensatie aan bij de KNVB (‘Ik heb een dochter en ik kan haar nu echt niet meer tegenhouden’) om haar te laten spelen in het damesteam van Brederodes. ‘Toen ik de bevrijdende envelop van de KNVB met die (toen nog zwart-witte) leeuw openmaakte, stond de hele familie er omheen. Het was gewoon feest in huis: Vera mocht eindelijk voetballen. Ik had er zo lang op moeten wachten, dat vuur was bij mij zo groot.’
Maar ook Pauw heeft achteraf bedenkingen. ‘In feite sloeg het natuurlijk helemaal nergens op: ik was een kind en kwam bij vrouwen die zelf al kinderen hadden. De eerstvolgende was geloof ik 21 op dat moment. En dan was ik ook nog eens degene die de ballen er in schopte. Gelukkig lieten ze mij kind zijn in mijn team. Als ik weer eens had gescoord, werd ik gejonast.’
Die bedenkingen heeft Priscilla Janssens, manager van de Eredivisie voor vrouwen, al in haar jeugd. ‘Ik speelde op mijn 14e in dames 1 van V.V. Stolwijk bij en tegen vrouwen van in de dertig: grote, dikke huisdames waarvan sommigen konden voetballen en anderen niet. Door wie ik dus plat gezegd aan gort werd geschopt, al was het maar per ongeluk, maar ook vaak uit irritatie omdat ik jong, klein en snel was. Toen was de lol er al snel af. Dus ben ik gestopt, want ik was constant geblesseerd en het hele spelelement van het voetbal op straat met vriendjes was weg. En dat is eigenlijk een standaard verhaal.’
De jeugd van Marleen Molenaar is níet standaard. Zij verkeert van jongs af aan in de voetbalwereld. Haar vader Cees, die zelf het Nederlands amateurelftal haalde, staat als clubeigenaar samen met zijn broer Klaas aan de basis van het landskampioenschap van AZ in 1981. Hij neemt haar graag mee naar voetbalwedstrijden en festiviteiten, en betrekt haar daar ook bij. Zo haalt hij haar bij wedstrijden van de oud-internationals wel eens het veld in als er een penalty moet worden genomen. Dan vragen die grote mannen zich af wat er nou weer gebeurt, maar ze schiet ze er wel in.
Op haar 12e vraagt hij haar op de zondagochtend van AZ-PSV langs zijn neus weg om wat sportspullen mee te nemen. Blijkt dat voorafgaand aan de wedstrijd de Nederlandse finale van de Europese penaltybokaal plaatsvindt. De vijf finalisten mogen ieder vijf penalty’s nemen op Pim Doesburg, de keeper van het Nederlands elftal, en de winnaar mag naar de Europese finale op Wembley. Dat wordt de 15-jarige Pablo Hut, die twee keer scoort. Daarna mag Marleen voor de aardigheid ook drie penalty’s nemen. Doesburg weet niet goed wat hij ermee aan moet en zegt dat ze de bal op acht meter mag leggen. Waarop Marleen antwoordt: ‘Nou nee meneer, want een penalty is vanaf 11 meter.’ Tot hilariteit van het publiek schiet ze de eerste in de rechter kruising, de tweede in de linker kruising en de derde na een heel rustige aanloop en een schijnbeweging naar rechts – zijn zwakke hoek, heeft scheidsrechter Frans Derks haar ingefluisterd – met een Panenka-boogje door het midden.
Want ook haar voetbaltalent is verre van standaard voor een meisje. Helemaal voor een ‘meisje-meisje’, zoals ze zichzelf typeert, met een tenger postuur en lang, donker haar. Op een feestje ter gelegenheid van hun verhuizing loopt ze als 11- of 12-jarige met een keurige jurk aan, maar na wat plagerige opmerkingen van gasten uit de voetbalwereld heeft ze daaronder al snel haar voetbalschoenen aangetrokken. Waarna Rinus Michels zeker drie kwartier met haar staat te ballen in de tuin. Hij speelt haar alle soorten ballen aan: hard op haar linkervoet, hard op haar rechtervoet, borsthoogte, hoofdhoogte, alles. En hij is blijkbaar zo onder de indruk dat hij verkondigt: ‘Als we het nou hebben over de nieuwe Cruijff, ik weet wie het is en het is een meisje.’ Als Marleen hem aan het eind van de jaren negentig weer met zijn vrouw tegenkomt in de Arena bij Ajax, noemt hij haar nog altijd ‘mijn Cruijffie’.
Maar zelfs een vrouwelijke Cruijff wordt lang aan banden gelegd. Nadat Marleen als spits heeft geholpen haar schoolvoetbalteam in Bussum naar de finale te schoppen, wordt ze vlak voor de aftrap van die finale door twee mannen in pak van het veld af gehaald omdat ze een meisje is. Dat het vrouwenvoetbal sinds 1972 door de KNVB officieel erkend is, wil niet zeggen dat meisjes het in hun hoofd moeten halen zich te mengen in het schoolvoetbal van de jongens. Ze wachten maar tot ze oud genoeg zijn om deel te nemen aan de clubcompetitie voor vrouwenteams die de Commissie Damesvoetbal organiseert.
Dat betekent niet dat de loper voor het vrouwenvoetbal wordt uitgelegd. Clubbestuurders hebben zo hun bedenkingen tegen vrouwenvoetbal binnen hun verenigingen. Ze beweren velden, kleedkamers, trainers en natuurlijk geld te kort te komen. Liever laten ze de vrouwen kantinediensten draaien en de kleedkamers schoonmaken. En de KNVB acht het niet wenselijk goede scheidsrechters aan te stellen bij vrouwenwedstrijden. Toch heeft de bond in 1972 direct bijna 10.000 vrouwelijke leden. En in de jaren daarna krijgt haast iedere voetbalvereniging één of meerdere vrouwenelftallen. Maar dat ‘de oorspronkelijke weerstanden tegen damesvoetbal als sneeuw voor de zon zijn verdwenen’, zoals de Commissie Damesvoetbal stelt, is overdreven. Meer dan een curiositeit kan het niet genoemd worden. Dat gesproken wordt van ‘damesvoetbal’, zegt alles. In de jaren vijftig paste het nog in de tijdgeest om vrouwen keurig als dames aan te spreken, in de jaren zeventig is het vooral een kwalificatie van het niveau: vrouwen zouden misschien nog behoorlijk kunnen voetballen, bij dames is dat onvoorstelbaar.
Wat dat betreft is er niets veranderd sinds de wedstrijd tussen vrouwenteams van Full Speed en Zeemeeuwen in 1955, voorafgaand aan de mannenwedstrijd VSV – VVV in de toenmalige eerste klasse van het betaald voetbal. In het commentaar bij de Polygoonbeelden van deze wedstrijd betitelt Philip Bloemendal damesvoetbal als ‘het nieuwste kunstwerk der emancipatie’. De vrouwen in het veld zijn achtereenvolgens ‘ballerina’s’ die, poserend voor de elftalfoto’s, ‘reeds vóór de strijd fraai formatiewerk’ laten zien, ‘amazones’ die ‘over de grasmat draven’ en zelfs ‘zeemeerminnen’. Bij de mededeling dat ‘vele damesvoetjes nog niet voor deze gelegenheid geschoeid’ zijn omdat ‘sommige meisjes (…) alleen maar basketbalschoenen ter beschikking’ hebben, zien we een ‘doelverdedigster’ met een grote pet op het hoofd sullig op de doellijn staan. Na een zogenaamd onhoudbare ‘vliegende strafschop’ pakt ze de bal onhandig uit het doel en trapt ze hem per ongeluk bijna tegen de in trainingspak gehesen scheidsrechter aan. Het publiek lacht om zoveel onkunde, net als bij de ‘typisch vrouwelijke doffertjes’ die ‘terloops’ worden uitgedeeld. Dat wil zeggen dat een verdedigster als gevolg van een mistrap tegen een tegenstandster aan valt. De ‘onweerstaanbare keepster’ in het andere doel, inderdaad een wat elegantere verschijning, zonder pet en met lang, donker haar, laat ‘zich tot vier keer toe een kool stoven’. De ‘kool’ die we zien is een bal die ze vlak boven haar hoofd tussen haar handen laat doorglippen. Het laatste beeld laat zien dat ‘de dames zich full speed’, op een drafje in twee keurige rijen, terugtrekken ‘in de vrouwenvertrekken’. Daarna is het tijd voor ‘de vóetbalwedstrijd’ van de mannen. Om nog even in te wrijven dat de vrouwen in wezen níet hebben gevoetbald.
Omstreeks 1980 zijn er jonge meisjes die dat wel degelijk kunnen, en ook vol overtuiging doen zodra dat mogelijk is. Marleen Molenaar mag bij NVC in Naarden officieel pas voetballen als ze 16 is en ook zij krijgt maar één jaar dispensatie. Meteen komt ze bij de Utrechtse selectie. Als ze een jaar later naar KFC, de oude club van haar vader in Koog aan de Zaan, is gehaald, komt ze direct in het Noord-Hollands team en mag ze zelfs selectiewedstrijden spelen voor het Nederlands elftal.
Problemen zien wel de meneren en mevrouwen van de voetbalclubs en de hoge heren van de KNVB. Want jonge meisjes die voetballen op het veld, dat is niet normaal. Meisjes horen niet te voetballen, en zeker niet tussen de jongens. Zijn ze heel goed en willen ze het graag? Jammer dan. Er kan gehockeyd worden of gehandbald, er zijn genoeg andere sporten met een bal. Ze mogen zelfs tussen de wedstrijden van hun broertjes door op het veld tegen een bal aan schoppen. Alles best, maar geen wedstrijden spelen. Meisjes met jongens laten meevoetballen is, met het oog op hun toekomst, vragen om problemen. Op zijn minst zullen ze, als ze ouder worden, belachelijk gemaakt worden door de jongens. En hoe dan ook zullen ze het fysiek afleggen. Uiteindelijk zullen ze toch terechtkomen in de ‘dameselftallen’, die in competitieverband wedstrijden van 2 x 30 minuten afwerken. Maar dat lijken in werkelijkheid in de verste verte geen dames. Dat zijn manwijven, of nog erger: lesbiennes. Ook daar kan een echt meisje beter voor worden behoed.
Dat jonge meisjes niet op hun plaats zijn tussen de voetballende vrouwen klopt, zij het juist daar vanwege het fysieke aspect. De meisjes met echt voetbaltalent die zich niet laten weerhouden door het morele appèl om toch vooral een meisjessport te gaan beoefenen, mogen vanaf hun veertiende jaar meedoen met het dameselftal van een club, waar ze met en tegen vrouwen van dik in de twintig spelen. Die zijn niet alleen groter en sterker maar bovendien over het algemeen een stuk minder talentvol, zodat de kans op een doodschop levensgroot is.
Sarina Wiegman is zo’n talentvol meisje met een onstuitbare drang om te voetballen. In haar jongste jaren voetbalt ze dagelijks met haar tweelingbroertje, zelfs in clubverband, en zodra het mag speelt ze mee met de vrouwen van Celeritas in Den Haag. Eigenlijk zowel een sportieve als een sociale ramp. ‘In vaardigheid was ik al verder dan veel van die vrouwen, die op 20-jarige leeftijd waren begonnen met voetballen. Dus qua voetbal ging het best. Maar als jij 13 bent en je speelt met vrouwen van 26, voel je je niet echt op je gemak. En ik denk dat een vrouw van 26 er ook niet op zit te wachten om met een meisje van 13 het veld op te gaan. Om nog maar te zwijgen over de veiligheid. Wij hebben eens een wedstrijd gespeeld tegen de voormalige Haagse club Texas D.H.B., en daar speelde Louise de Zwart, een onwijs grote en fysiek sterke vrouw. En ik was echt nog een ukkie. Dus de trainer zei letterlijk tegen me: “Je mag alles doen, maar je mag niet bij haar in de buurt komen.” Hij was bang dat ze me doormidden zou schoppen.’
Om te knokken tegen de slechte reputatie van voetballende vrouwen laat Wiegman in die tijd haar haar lang groeien. In combinatie met haar tengere, afgetrainde postuur zorgt dat voor verbaasde opmerkingen van jongens op feestjes als het voetbal ter sprake komt. ‘Dat zou je ook niet zeggen, dat jij voetbalt,’ is nog een van de vriendelijkste commentaren. Waarna meestal alsnog de vraag volgt: ‘Dus dan ben jij ook lesbisch?’ Wiegman: ‘Nog afgezien van het feit dat iedereen recht heeft op zijn eigen seksuele voorkeur, was dat etiket enorm vervelend.’
Nou liepen de vrouwen er in het veld ook niet erg flatteus bij. ‘We hebben gewoon voor joker gelopen in die tenues. Mannenlijnen, en dan nog de mannenmaten. Het was echt geen gezicht. Dan kon je nog zo mooi of afgetraind zijn, dat kon je met zo’n groot shirt helemaal niet zien. Ik heb shirts aan gehad, die kwamen tot mijn knieën. Ik had sokken met de hiel halverwege mijn kuit.’
Vergelijkbare herinneringen heeft Vera Pauw. Als één vrouw de historie van het Nederlandse vrouwenvoetbal belichaamt, dan is zij dat, zowel vanwege haar eigen activiteiten en belevenissen als vanwege die van haar man, voormalig bondscoach Bert van Lingen. Met haar broertjes, de andere twee van de drieling, hoort ze bij de besten op het voetbalpleintje in Vianen. Maar ’s zaterdags op het veld mag ze alleen buiten de lijn mee hollen. En met de clubtraining mag ze ook niet meedoen. ‘Het was niet eens zo dat mensen me tegenhielden, het bestond gewoon niet. Het kwam in niemands hoofd op. Ik was een meisje, dus kon ik niet voetballen. Doordeweeks leerden mijn broers mij dan weer wat ze op de training hadden geleerd. Dat was heel schattig. Onbewust hadden zij wel door dat het oneerlijk was dat ik niet mocht voetballen. Maar dat was gewoon zo. Niemand die daar een vraagteken bij plaatste.’
Behalve Vera zelf. Uiteindelijk vraagt haar vader op haar 13e in een brief officieel dispensatie aan bij de KNVB (‘Ik heb een dochter en ik kan haar nu echt niet meer tegenhouden’) om haar te laten spelen in het damesteam van Brederodes. ‘Toen ik de bevrijdende envelop van de KNVB met die (toen nog zwart-witte) leeuw openmaakte, stond de hele familie er omheen. Het was gewoon feest in huis: Vera mocht eindelijk voetballen. Ik had er zo lang op moeten wachten, dat vuur was bij mij zo groot.’
Maar ook Pauw heeft achteraf bedenkingen. ‘In feite sloeg het natuurlijk helemaal nergens op: ik was een kind en kwam bij vrouwen die zelf al kinderen hadden. De eerstvolgende was geloof ik 21 op dat moment. En dan was ik ook nog eens degene die de ballen er in schopte. Gelukkig lieten ze mij kind zijn in mijn team. Als ik weer eens had gescoord, werd ik gejonast.’
Die bedenkingen heeft Priscilla Janssens, manager van de Eredivisie voor vrouwen, al in haar jeugd. ‘Ik speelde op mijn 14e in dames 1 van V.V. Stolwijk bij en tegen vrouwen van in de dertig: grote, dikke huisdames waarvan sommigen konden voetballen en anderen niet. Door wie ik dus plat gezegd aan gort werd geschopt, al was het maar per ongeluk, maar ook vaak uit irritatie omdat ik jong, klein en snel was. Toen was de lol er al snel af. Dus ben ik gestopt, want ik was constant geblesseerd en het hele spelelement van het voetbal op straat met vriendjes was weg. En dat is eigenlijk een standaard verhaal.’
De jeugd van Marleen Molenaar is níet standaard. Zij verkeert van jongs af aan in de voetbalwereld. Haar vader Cees, die zelf het Nederlands amateurelftal haalde, staat als clubeigenaar samen met zijn broer Klaas aan de basis van het landskampioenschap van AZ in 1981. Hij neemt haar graag mee naar voetbalwedstrijden en festiviteiten, en betrekt haar daar ook bij. Zo haalt hij haar bij wedstrijden van de oud-internationals wel eens het veld in als er een penalty moet worden genomen. Dan vragen die grote mannen zich af wat er nou weer gebeurt, maar ze schiet ze er wel in.
Op haar 12e vraagt hij haar op de zondagochtend van AZ-PSV langs zijn neus weg om wat sportspullen mee te nemen. Blijkt dat voorafgaand aan de wedstrijd de Nederlandse finale van de Europese penaltybokaal plaatsvindt. De vijf finalisten mogen ieder vijf penalty’s nemen op Pim Doesburg, de keeper van het Nederlands elftal, en de winnaar mag naar de Europese finale op Wembley. Dat wordt de 15-jarige Pablo Hut, die twee keer scoort. Daarna mag Marleen voor de aardigheid ook drie penalty’s nemen. Doesburg weet niet goed wat hij ermee aan moet en zegt dat ze de bal op acht meter mag leggen. Waarop Marleen antwoordt: ‘Nou nee meneer, want een penalty is vanaf 11 meter.’ Tot hilariteit van het publiek schiet ze de eerste in de rechter kruising, de tweede in de linker kruising en de derde na een heel rustige aanloop en een schijnbeweging naar rechts – zijn zwakke hoek, heeft scheidsrechter Frans Derks haar ingefluisterd – met een Panenka-boogje door het midden.
Want ook haar voetbaltalent is verre van standaard voor een meisje. Helemaal voor een ‘meisje-meisje’, zoals ze zichzelf typeert, met een tenger postuur en lang, donker haar. Op een feestje ter gelegenheid van hun verhuizing loopt ze als 11- of 12-jarige met een keurige jurk aan, maar na wat plagerige opmerkingen van gasten uit de voetbalwereld heeft ze daaronder al snel haar voetbalschoenen aangetrokken. Waarna Rinus Michels zeker drie kwartier met haar staat te ballen in de tuin. Hij speelt haar alle soorten ballen aan: hard op haar linkervoet, hard op haar rechtervoet, borsthoogte, hoofdhoogte, alles. En hij is blijkbaar zo onder de indruk dat hij verkondigt: ‘Als we het nou hebben over de nieuwe Cruijff, ik weet wie het is en het is een meisje.’ Als Marleen hem aan het eind van de jaren negentig weer met zijn vrouw tegenkomt in de Arena bij Ajax, noemt hij haar nog altijd ‘mijn Cruijffie’.
Maar zelfs een vrouwelijke Cruijff wordt lang aan banden gelegd. Nadat Marleen als spits heeft geholpen haar schoolvoetbalteam in Bussum naar de finale te schoppen, wordt ze vlak voor de aftrap van die finale door twee mannen in pak van het veld af gehaald omdat ze een meisje is. Dat het vrouwenvoetbal sinds 1972 door de KNVB officieel erkend is, wil niet zeggen dat meisjes het in hun hoofd moeten halen zich te mengen in het schoolvoetbal van de jongens. Ze wachten maar tot ze oud genoeg zijn om deel te nemen aan de clubcompetitie voor vrouwenteams die de Commissie Damesvoetbal organiseert.
Dat betekent niet dat de loper voor het vrouwenvoetbal wordt uitgelegd. Clubbestuurders hebben zo hun bedenkingen tegen vrouwenvoetbal binnen hun verenigingen. Ze beweren velden, kleedkamers, trainers en natuurlijk geld te kort te komen. Liever laten ze de vrouwen kantinediensten draaien en de kleedkamers schoonmaken. En de KNVB acht het niet wenselijk goede scheidsrechters aan te stellen bij vrouwenwedstrijden. Toch heeft de bond in 1972 direct bijna 10.000 vrouwelijke leden. En in de jaren daarna krijgt haast iedere voetbalvereniging één of meerdere vrouwenelftallen. Maar dat ‘de oorspronkelijke weerstanden tegen damesvoetbal als sneeuw voor de zon zijn verdwenen’, zoals de Commissie Damesvoetbal stelt, is overdreven. Meer dan een curiositeit kan het niet genoemd worden. Dat gesproken wordt van ‘damesvoetbal’, zegt alles. In de jaren vijftig paste het nog in de tijdgeest om vrouwen keurig als dames aan te spreken, in de jaren zeventig is het vooral een kwalificatie van het niveau: vrouwen zouden misschien nog behoorlijk kunnen voetballen, bij dames is dat onvoorstelbaar.
Wat dat betreft is er niets veranderd sinds de wedstrijd tussen vrouwenteams van Full Speed en Zeemeeuwen in 1955, voorafgaand aan de mannenwedstrijd VSV – VVV in de toenmalige eerste klasse van het betaald voetbal. In het commentaar bij de Polygoonbeelden van deze wedstrijd betitelt Philip Bloemendal damesvoetbal als ‘het nieuwste kunstwerk der emancipatie’. De vrouwen in het veld zijn achtereenvolgens ‘ballerina’s’ die, poserend voor de elftalfoto’s, ‘reeds vóór de strijd fraai formatiewerk’ laten zien, ‘amazones’ die ‘over de grasmat draven’ en zelfs ‘zeemeerminnen’. Bij de mededeling dat ‘vele damesvoetjes nog niet voor deze gelegenheid geschoeid’ zijn omdat ‘sommige meisjes (…) alleen maar basketbalschoenen ter beschikking’ hebben, zien we een ‘doelverdedigster’ met een grote pet op het hoofd sullig op de doellijn staan. Na een zogenaamd onhoudbare ‘vliegende strafschop’ pakt ze de bal onhandig uit het doel en trapt ze hem per ongeluk bijna tegen de in trainingspak gehesen scheidsrechter aan. Het publiek lacht om zoveel onkunde, net als bij de ‘typisch vrouwelijke doffertjes’ die ‘terloops’ worden uitgedeeld. Dat wil zeggen dat een verdedigster als gevolg van een mistrap tegen een tegenstandster aan valt. De ‘onweerstaanbare keepster’ in het andere doel, inderdaad een wat elegantere verschijning, zonder pet en met lang, donker haar, laat ‘zich tot vier keer toe een kool stoven’. De ‘kool’ die we zien is een bal die ze vlak boven haar hoofd tussen haar handen laat doorglippen. Het laatste beeld laat zien dat ‘de dames zich full speed’, op een drafje in twee keurige rijen, terugtrekken ‘in de vrouwenvertrekken’. Daarna is het tijd voor ‘de vóetbalwedstrijd’ van de mannen. Om nog even in te wrijven dat de vrouwen in wezen níet hebben gevoetbald.
Omstreeks 1980 zijn er jonge meisjes die dat wel degelijk kunnen, en ook vol overtuiging doen zodra dat mogelijk is. Marleen Molenaar mag bij NVC in Naarden officieel pas voetballen als ze 16 is en ook zij krijgt maar één jaar dispensatie. Meteen komt ze bij de Utrechtse selectie. Als ze een jaar later naar KFC, de oude club van haar vader in Koog aan de Zaan, is gehaald, komt ze direct in het Noord-Hollands team en mag ze zelfs selectiewedstrijden spelen voor het Nederlands elftal.