Zonder omhaal (25 november 2012)
We kunnen ons in Nederland het beste weer even koest houden na de ontnuchterende afgang van Ajax tegen Dortmund, de zelfverkozen verschutting van PSV tegen Dnjepr en de gelaten machteloosheid van Twente tegen Hannover. Het Nederlandse voetbal is hartstikke leuk, maar heeft internationaal geen enkele betekenis meer. Dat is niemand kwalijk te nemen, maar het kan geen kwaad als we ons er wat meer naar gaan gedragen en bijvoorbeeld niet ten onrechte van de daken blijven schreeuwen dat onze spelers technisch en tactisch zo fantastisch onderlegd zijn. Je hoeft alleen te kijken naar de doelpunten van Dortmund om overtuigd te zijn van het tactische onbenul van de Ajax-verdedigers en de technische superioriteit van de Duitse aanvallers. En dan hebben we het nog niet eens over de slimme kleine duwtjes die de Dortmunders wel gaven en de Ajacieden niet.
Over technisch vermogen gesproken: die Ibrahimovic dacht dat hij tegen Duitsland een wereldgoal had gemaakt met die omhaal van hem. Blijkt helemaal niet zo te zijn. Dat een speler van AC Milan woensdagavond in de wedstrijd tegen Anderlecht zijn doelpunt min of meer kopieerde, was nog tot daar aan toe. Topclub ook immers, dat Milan, en Champions League-wedstrijd, dus eveneens een hoog podium. Niets mis mee. Maar dat degene die het doelpunt maakte Philippe Mexès was, was pijnlijk. Als technisch beperkte verdedigers zulke goals gaan maken, dan wil Ibrahimovic daar vast niet mee geassocieerd worden.
Mexès probeerde zich na afloop nog te verontschuldigen: ‘Ibra is een fenomeen, ik deed gewoon een poging.’ Hielp niet. Hij heeft de goal van Ibrahimovic op slag waardeloos gemaakt. Niet voor niets vroegen zijn teamgenoten hem achteraf of hij soms een voorzet wilde geven. Wat overigens niet eens het geval was. Hij wilde niets: ‘Ik dacht er echt niet bij na.’ Nog een tactisch onbenul ook dus.
Maar het werd nog erger voor Ibrahimovic toen zijn omhaal ook in Polen succesvol in de praktijk gebracht bleek door ene Jakub Kotarzewski, een speler van het tweede elftal van Korona Kielce, in de wedstrijd tegen het tweede elftal van Jagiellonii Bialystok in een competitie die Mlodej Ekstraklasy heet. Dat klinkt mooi, maar is heel erg ver bij de Champions League vandaan. Inmiddels wenst Ibrahimovic dat hij zijn doelpunt nooit had gemaakt. Wie nooit op die manier heeft gescoord, hoort niet op een voetbalveld thuis, zal binnenkort de heersende gedachte zijn. Als je dát niet eens kan…
En dan kom je bij ons toch niet veel verder dan Marco van Basten, in een ver verleden tegen FC Den Bosch, en nog een paar schimmen uit de oudheid. Terwijl Van Basten recentelijk ook al zijn wonderbaarlijke goal uit de EK-finale van 1988 genivelleerd zag worden door een modale voetballer uit Oekraïne of daaromtrent, om maar even aan te geven dat alles wat wij in Nederland tot voor kort als het toppunt van wereldklasse beschouwden zomaar voorbij kan komen in competities op elk niveau in de verste uithoeken van de wereld.
We kunnen er beter aan wennen: het Nederlandse voetbal is achterop geraakt bij dat in de meeste andere landen. Willem van Hanegem gaf aan dat we dreigen een ‘derdevoetballand’ te worden, van het allooi van ‘landen als Luxemburg’. Hij heeft gelijk. PSV-Vitesse, AZ-Feyenoord, Roda-Ajax, het was allemaal aardig, maar aanvallend onbeholpen en verdedigend om te huilen. En dan hebben we het maar niet over Twente-PEC.
Op de Nederlandse velden weer geen omhaal te zien.
We kunnen ons in Nederland het beste weer even koest houden na de ontnuchterende afgang van Ajax tegen Dortmund, de zelfverkozen verschutting van PSV tegen Dnjepr en de gelaten machteloosheid van Twente tegen Hannover. Het Nederlandse voetbal is hartstikke leuk, maar heeft internationaal geen enkele betekenis meer. Dat is niemand kwalijk te nemen, maar het kan geen kwaad als we ons er wat meer naar gaan gedragen en bijvoorbeeld niet ten onrechte van de daken blijven schreeuwen dat onze spelers technisch en tactisch zo fantastisch onderlegd zijn. Je hoeft alleen te kijken naar de doelpunten van Dortmund om overtuigd te zijn van het tactische onbenul van de Ajax-verdedigers en de technische superioriteit van de Duitse aanvallers. En dan hebben we het nog niet eens over de slimme kleine duwtjes die de Dortmunders wel gaven en de Ajacieden niet.
Over technisch vermogen gesproken: die Ibrahimovic dacht dat hij tegen Duitsland een wereldgoal had gemaakt met die omhaal van hem. Blijkt helemaal niet zo te zijn. Dat een speler van AC Milan woensdagavond in de wedstrijd tegen Anderlecht zijn doelpunt min of meer kopieerde, was nog tot daar aan toe. Topclub ook immers, dat Milan, en Champions League-wedstrijd, dus eveneens een hoog podium. Niets mis mee. Maar dat degene die het doelpunt maakte Philippe Mexès was, was pijnlijk. Als technisch beperkte verdedigers zulke goals gaan maken, dan wil Ibrahimovic daar vast niet mee geassocieerd worden.
Mexès probeerde zich na afloop nog te verontschuldigen: ‘Ibra is een fenomeen, ik deed gewoon een poging.’ Hielp niet. Hij heeft de goal van Ibrahimovic op slag waardeloos gemaakt. Niet voor niets vroegen zijn teamgenoten hem achteraf of hij soms een voorzet wilde geven. Wat overigens niet eens het geval was. Hij wilde niets: ‘Ik dacht er echt niet bij na.’ Nog een tactisch onbenul ook dus.
Maar het werd nog erger voor Ibrahimovic toen zijn omhaal ook in Polen succesvol in de praktijk gebracht bleek door ene Jakub Kotarzewski, een speler van het tweede elftal van Korona Kielce, in de wedstrijd tegen het tweede elftal van Jagiellonii Bialystok in een competitie die Mlodej Ekstraklasy heet. Dat klinkt mooi, maar is heel erg ver bij de Champions League vandaan. Inmiddels wenst Ibrahimovic dat hij zijn doelpunt nooit had gemaakt. Wie nooit op die manier heeft gescoord, hoort niet op een voetbalveld thuis, zal binnenkort de heersende gedachte zijn. Als je dát niet eens kan…
En dan kom je bij ons toch niet veel verder dan Marco van Basten, in een ver verleden tegen FC Den Bosch, en nog een paar schimmen uit de oudheid. Terwijl Van Basten recentelijk ook al zijn wonderbaarlijke goal uit de EK-finale van 1988 genivelleerd zag worden door een modale voetballer uit Oekraïne of daaromtrent, om maar even aan te geven dat alles wat wij in Nederland tot voor kort als het toppunt van wereldklasse beschouwden zomaar voorbij kan komen in competities op elk niveau in de verste uithoeken van de wereld.
We kunnen er beter aan wennen: het Nederlandse voetbal is achterop geraakt bij dat in de meeste andere landen. Willem van Hanegem gaf aan dat we dreigen een ‘derdevoetballand’ te worden, van het allooi van ‘landen als Luxemburg’. Hij heeft gelijk. PSV-Vitesse, AZ-Feyenoord, Roda-Ajax, het was allemaal aardig, maar aanvallend onbeholpen en verdedigend om te huilen. En dan hebben we het maar niet over Twente-PEC.
Op de Nederlandse velden weer geen omhaal te zien.
Liever genadeloos (18 november 2012)
Persoonlijk ben ik nooit een fan geweest van Andy van der Meyde. Beetje overschatte voetballer heb ik het altijd gevonden. Weinig inventief, niet explosief, geen verrassende passeerbeweging, geen aanvaller die in z’n eentje drie man voorbij liep. Lekkere voorzet, dat wel, af en toe een aardig schot en een guitig lachje. Een soort Nederlandse Beckham, maar dan van het ordinaire soort. Kinderachtig ook vooral, wanneer hij weer eens schijnbaar per ongeluk een bal de kruising in had gejaagd. Dat hij dan op één knie ging zitten en aanlegde als een boogschutter die het publiek in vuurde. Liefst samen met zijn vriendje, Mido, ook al zo’n zelfingenomen puber. Zielig vond ik dat, als ze zo in hun feestje opgingen.
Een ander maatje van Andy was Zlatan Ibrahimovic. Minstens net zo gek, arrogant en van zichzelf overtuigd, maar veel ingetogener in zijn uitingen ten opzichte van het publiek. Zou er niet aan denken om een toneelstukje op te voeren na een doelpunt. En met wel degelijk uitzonderlijke kwaliteiten. Kon zelfs vanuit stilstand tegenstanders laten omvallen met subtiele schijnbewegingen en scoorde op zijn goede dagen zoals hij maar wilde vanuit elke hoek. Had niemand nodig om te doen wat hij wilde doen en deed ook geen enkele moeite om vriendjes te maken. Sterker nog, als anderen iets deden wat hem niet zinde, maakte het niet uit of het teamgenoten waren of niet. Dan konden ze zich beter bergen. Hij was genadeloos.
Andy kwam dankzij twee van zijn zondagsschoten tegen Roma bij Inter terecht, maar je wist van tevoren dat dat niets zou worden. Hij zelf ook, maar hij moest wel. Er lag een zak met geld voor hem klaar en Ajax werd er ook beter van. Andy had nauwelijks tijd nodig om zich over te geven aan alles wat slecht voor hem was, scoorde in de Serie A exact één keer, maakte zich in twee jaar tijd bij Inter volstrekt overbodig en viel daarna bij Everton definitief over de rand van de afgrond.
Zlatan, die via Juventus eveneens bij Inter terechtkwam toen Andy er al weg was, toverde daar gewoon verder. Onverstoorbaar. Irritant en briljant. Verleider in plaats van slachtoffer van verleidingen. Hij scoorde drie jaar lang aan de lopende band, dumpte Inter voor Barcelona en trok vervolgens net zo makkelijk verder naar Milan en Paris Saint-Germain. Het maakt hem niet uit waar hij speelt.
Een tijdje geleden liet Zlatan zijn biografie schrijven, met het verhaal over de achterbuurt van Malmø waar hij opgroeide. Het maakte hem niet aardiger, maar zorgde wel voor enig begrip voor zijn hardheid en eigenzinnigheid. Hij had zijn schild nodig om overeind te blijven en getuigde er zelfs in de titel weer van dat het wat hem betreft maar om één ding draait: Ik. In ieder geval eerlijk.
Afgelopen week verscheen ook de biografie van Andy, waarin opgetekend is hoe het heeft kunnen gebeuren dat hij zo diep gezonken is en van zijn leven een puinhoop heeft gemaakt. Zonder terughoudendheid vertelt hij over drank, drugs en vrouwen, het najagen van genot en het smijten met geld. Geen genade, is het boek genoemd. ‘Een openbare biecht,’ hoorde ik zijn biograaf zeggen. Hij heeft geen genade met zichzelf en hij vraagt geen genade. Misschien hooguit enig begrip.
Tja, ik weet het niet. Er is absoluut moed voor nodig om je eigen ellende en dommigheid zo breed uit te meten. Maar als ik Andy daar op televisie zo bij zie lachen, zie ik slechts die boogschutter die zijn pijlen zo onbeholpen en misplaatst het publiek in vuurt. Terwijl Zlatan van de week na drie goals als klap op de vuurpijl nog eens een weergaloze omhaal in het Engelse doel liet inslaan en zijn feestje als vanouds voornamelijk met zichzelf vierde.
Het enige wat mij dan echt intrigeert, is wat Zlatan ertoe bewogen heeft om het voorwoord te schrijven voor Andy’s boek.
Persoonlijk ben ik nooit een fan geweest van Andy van der Meyde. Beetje overschatte voetballer heb ik het altijd gevonden. Weinig inventief, niet explosief, geen verrassende passeerbeweging, geen aanvaller die in z’n eentje drie man voorbij liep. Lekkere voorzet, dat wel, af en toe een aardig schot en een guitig lachje. Een soort Nederlandse Beckham, maar dan van het ordinaire soort. Kinderachtig ook vooral, wanneer hij weer eens schijnbaar per ongeluk een bal de kruising in had gejaagd. Dat hij dan op één knie ging zitten en aanlegde als een boogschutter die het publiek in vuurde. Liefst samen met zijn vriendje, Mido, ook al zo’n zelfingenomen puber. Zielig vond ik dat, als ze zo in hun feestje opgingen.
Een ander maatje van Andy was Zlatan Ibrahimovic. Minstens net zo gek, arrogant en van zichzelf overtuigd, maar veel ingetogener in zijn uitingen ten opzichte van het publiek. Zou er niet aan denken om een toneelstukje op te voeren na een doelpunt. En met wel degelijk uitzonderlijke kwaliteiten. Kon zelfs vanuit stilstand tegenstanders laten omvallen met subtiele schijnbewegingen en scoorde op zijn goede dagen zoals hij maar wilde vanuit elke hoek. Had niemand nodig om te doen wat hij wilde doen en deed ook geen enkele moeite om vriendjes te maken. Sterker nog, als anderen iets deden wat hem niet zinde, maakte het niet uit of het teamgenoten waren of niet. Dan konden ze zich beter bergen. Hij was genadeloos.
Andy kwam dankzij twee van zijn zondagsschoten tegen Roma bij Inter terecht, maar je wist van tevoren dat dat niets zou worden. Hij zelf ook, maar hij moest wel. Er lag een zak met geld voor hem klaar en Ajax werd er ook beter van. Andy had nauwelijks tijd nodig om zich over te geven aan alles wat slecht voor hem was, scoorde in de Serie A exact één keer, maakte zich in twee jaar tijd bij Inter volstrekt overbodig en viel daarna bij Everton definitief over de rand van de afgrond.
Zlatan, die via Juventus eveneens bij Inter terechtkwam toen Andy er al weg was, toverde daar gewoon verder. Onverstoorbaar. Irritant en briljant. Verleider in plaats van slachtoffer van verleidingen. Hij scoorde drie jaar lang aan de lopende band, dumpte Inter voor Barcelona en trok vervolgens net zo makkelijk verder naar Milan en Paris Saint-Germain. Het maakt hem niet uit waar hij speelt.
Een tijdje geleden liet Zlatan zijn biografie schrijven, met het verhaal over de achterbuurt van Malmø waar hij opgroeide. Het maakte hem niet aardiger, maar zorgde wel voor enig begrip voor zijn hardheid en eigenzinnigheid. Hij had zijn schild nodig om overeind te blijven en getuigde er zelfs in de titel weer van dat het wat hem betreft maar om één ding draait: Ik. In ieder geval eerlijk.
Afgelopen week verscheen ook de biografie van Andy, waarin opgetekend is hoe het heeft kunnen gebeuren dat hij zo diep gezonken is en van zijn leven een puinhoop heeft gemaakt. Zonder terughoudendheid vertelt hij over drank, drugs en vrouwen, het najagen van genot en het smijten met geld. Geen genade, is het boek genoemd. ‘Een openbare biecht,’ hoorde ik zijn biograaf zeggen. Hij heeft geen genade met zichzelf en hij vraagt geen genade. Misschien hooguit enig begrip.
Tja, ik weet het niet. Er is absoluut moed voor nodig om je eigen ellende en dommigheid zo breed uit te meten. Maar als ik Andy daar op televisie zo bij zie lachen, zie ik slechts die boogschutter die zijn pijlen zo onbeholpen en misplaatst het publiek in vuurt. Terwijl Zlatan van de week na drie goals als klap op de vuurpijl nog eens een weergaloze omhaal in het Engelse doel liet inslaan en zijn feestje als vanouds voornamelijk met zichzelf vierde.
Het enige wat mij dan echt intrigeert, is wat Zlatan ertoe bewogen heeft om het voorwoord te schrijven voor Andy’s boek.
Uitstraling (11 november 2012)
Eigenlijk heb ik Edwin van der Sar hoog zitten. Sowieso als mens. Betrouwbaar tiep, lijkt me. Altijd op tijd, netjes gekleed, beleefd, vriendelijk ook, bescheiden zelfs, hulpvaardig, niets mis mee. Ik zou hem zonder enige bedenking vragen om op mijn huis te passen, met inbegrip van vrouw, kinderen, hond, auto en al mijn zuurverdiende geld, terwijl ik dat alles volkomen weerloos had achtergelaten, desnoods wekenlang. Hij zou er nog zijn bij terugkomst en mij alles en iedereen ongekrenkt weer overdragen, zonder verwijt.
Goudeerlijk is Edwin, dat kan eigenlijk niet anders. Een goed mens, van grote waarde ook in je team omdat hij een stabiliserende factor is. Hij biedt tegenwicht aan de malloten van het stel. Hij glimlacht om de fratsen die ze uithalen en vergeeft ze onmiddellijk hun daden die hem persoonlijk treffen. Hij neemt het ze niet kwalijk. Ze weten niet beter en bedoelen het niet slecht. Hoofdschuddend haalt hij een reservestropdas uit zijn tas ter vervanging van het exemplaar dat ze in zijn afwezigheid doormidden geknipt hebben, en gaat over tot de orde van de dag. En echte ellende overkomt hem gelukkig niet meer: hij heeft al lang geleerd om te kijken of er iets smerigs in zijn schoenen zit voor hij ze aantrekt.
Zijn exceptionele kwaliteiten als keeper kun je eigenlijk ook niet ontkennen. Aan rust en degelijkheid geen gebrek, en bijna nooit gekkigheid, blunders of verlies van controle. Zo’n keeper zou iedere topclub zich wensen. Met hem durf je het in de finale van de Champions League zelfs aan te laten komen op strafschoppen. Goeie kans dat hij de beslissende stopt, weet je, en dan nog zal het succes hem niet naar de bol stijgen.
De enige rol waarin ik hem eigenlijk niet vind passen, is die van analyticus voor de televisie. Hij heeft best wat te vertellen, daar gaat het niet om. Na zijn lange carrière in Nederland, Italië en Engeland kent hij het wereldje als geen ander, en veel van de spelers zelfs nog persoonlijk. En ongetwijfeld heeft hij van toptrainers als Van Gaal, Advocaat en Ferguson ook iets opgestoken over tactiek. Mogelijkheden genoeg voor anekdotes, achtergrondverhalen en deskundige wijsheden dus.
Dat hij die niet geeft en zich beperkt tot wat gemeenplaatsen die iedere leek thuis op de bank ook kan bedenken, vind ik niet eens erg. Dat doen ze allemaal, van Ronald Waterreus tot en met Youri Mulder, in het ergste geval zelfs met behulp van beelden op hun ‘Pierrot’, die ze naar hartenlust zo interpreteren als het hun op dat moment het beste uitkomt. Nee, dat mag je Edwin niet aanrekenen, dat hij daaraan meedoet. Maar wat ik eigenlijk wel vervelend vind is dat ik, zodra hij eigenlijk het woord neemt, eigenlijk alleen maar zit te tellen hoe vaak hij eigenlijk het woord ‘eigenlijk’ in een zin kan krijgen. Dat wordt in een stukje eigenlijk één keer per alinea al vervelend, laat staan elke zin opnieuw meerdere malen.
Dan vind ik het eigenlijk sneu voor hem dat hij daar zit. Waarbij ik de onvermijdelijke Tom Egbers, die vervolgens zijn best doet om klemtonen te leggen op zoveel mogelijk woorden per zin, ervan verdenk dat hij na afloop schaterend op de Pierrot laat horen dat Edwin het weer gedaan heeft. Waarna Edwin waarschijnlijk slechts de schouders ophaalt. Nee, er zijn interessantere analytici denkbaar, zal ik maar zeggen, al hebben die dan niet zo hoog gevoetbald en ongetwijfeld een meer discutabele levenswandel.
Maar ik vrees dat Edwin nog beter de rest van zijn leven naast Tom Egbers kan blijven zitten dan dat hij zich in de functie van algemeen directeur van Ajax laat aanstellen, al heeft hij dan een cursus management gedaan op de Johan Cruyff Academy. Ik schat Edwin hoog in, maar mocht hij toch deskundigheid tekort komen, heeft hij niets aan al zijn kwaliteiten.
‘Uitstraling is belangrijk en die heeft Edwin,’ zei Frank de Boer van de week. Nou, Frank, eigenlijk niet.
Eigenlijk heb ik Edwin van der Sar hoog zitten. Sowieso als mens. Betrouwbaar tiep, lijkt me. Altijd op tijd, netjes gekleed, beleefd, vriendelijk ook, bescheiden zelfs, hulpvaardig, niets mis mee. Ik zou hem zonder enige bedenking vragen om op mijn huis te passen, met inbegrip van vrouw, kinderen, hond, auto en al mijn zuurverdiende geld, terwijl ik dat alles volkomen weerloos had achtergelaten, desnoods wekenlang. Hij zou er nog zijn bij terugkomst en mij alles en iedereen ongekrenkt weer overdragen, zonder verwijt.
Goudeerlijk is Edwin, dat kan eigenlijk niet anders. Een goed mens, van grote waarde ook in je team omdat hij een stabiliserende factor is. Hij biedt tegenwicht aan de malloten van het stel. Hij glimlacht om de fratsen die ze uithalen en vergeeft ze onmiddellijk hun daden die hem persoonlijk treffen. Hij neemt het ze niet kwalijk. Ze weten niet beter en bedoelen het niet slecht. Hoofdschuddend haalt hij een reservestropdas uit zijn tas ter vervanging van het exemplaar dat ze in zijn afwezigheid doormidden geknipt hebben, en gaat over tot de orde van de dag. En echte ellende overkomt hem gelukkig niet meer: hij heeft al lang geleerd om te kijken of er iets smerigs in zijn schoenen zit voor hij ze aantrekt.
Zijn exceptionele kwaliteiten als keeper kun je eigenlijk ook niet ontkennen. Aan rust en degelijkheid geen gebrek, en bijna nooit gekkigheid, blunders of verlies van controle. Zo’n keeper zou iedere topclub zich wensen. Met hem durf je het in de finale van de Champions League zelfs aan te laten komen op strafschoppen. Goeie kans dat hij de beslissende stopt, weet je, en dan nog zal het succes hem niet naar de bol stijgen.
De enige rol waarin ik hem eigenlijk niet vind passen, is die van analyticus voor de televisie. Hij heeft best wat te vertellen, daar gaat het niet om. Na zijn lange carrière in Nederland, Italië en Engeland kent hij het wereldje als geen ander, en veel van de spelers zelfs nog persoonlijk. En ongetwijfeld heeft hij van toptrainers als Van Gaal, Advocaat en Ferguson ook iets opgestoken over tactiek. Mogelijkheden genoeg voor anekdotes, achtergrondverhalen en deskundige wijsheden dus.
Dat hij die niet geeft en zich beperkt tot wat gemeenplaatsen die iedere leek thuis op de bank ook kan bedenken, vind ik niet eens erg. Dat doen ze allemaal, van Ronald Waterreus tot en met Youri Mulder, in het ergste geval zelfs met behulp van beelden op hun ‘Pierrot’, die ze naar hartenlust zo interpreteren als het hun op dat moment het beste uitkomt. Nee, dat mag je Edwin niet aanrekenen, dat hij daaraan meedoet. Maar wat ik eigenlijk wel vervelend vind is dat ik, zodra hij eigenlijk het woord neemt, eigenlijk alleen maar zit te tellen hoe vaak hij eigenlijk het woord ‘eigenlijk’ in een zin kan krijgen. Dat wordt in een stukje eigenlijk één keer per alinea al vervelend, laat staan elke zin opnieuw meerdere malen.
Dan vind ik het eigenlijk sneu voor hem dat hij daar zit. Waarbij ik de onvermijdelijke Tom Egbers, die vervolgens zijn best doet om klemtonen te leggen op zoveel mogelijk woorden per zin, ervan verdenk dat hij na afloop schaterend op de Pierrot laat horen dat Edwin het weer gedaan heeft. Waarna Edwin waarschijnlijk slechts de schouders ophaalt. Nee, er zijn interessantere analytici denkbaar, zal ik maar zeggen, al hebben die dan niet zo hoog gevoetbald en ongetwijfeld een meer discutabele levenswandel.
Maar ik vrees dat Edwin nog beter de rest van zijn leven naast Tom Egbers kan blijven zitten dan dat hij zich in de functie van algemeen directeur van Ajax laat aanstellen, al heeft hij dan een cursus management gedaan op de Johan Cruyff Academy. Ik schat Edwin hoog in, maar mocht hij toch deskundigheid tekort komen, heeft hij niets aan al zijn kwaliteiten.
‘Uitstraling is belangrijk en die heeft Edwin,’ zei Frank de Boer van de week. Nou, Frank, eigenlijk niet.
Respect (4 november 2012)
Het goede nieuws van dit weekend was de wijze waarop Theo Janssen werd ontvangen door de supporters van Ajax en ook bij zijn applauswissel vlak voor tijd daadwerkelijk applaus kreeg, ondanks de nederlaag die Ajax op dat moment al niet meer kon ontlopen. Heeft blijkbaar toch iets goed gedaan in Amsterdam, Theo. Vooraf gaf Frank de Boer nog aan hem niet te missen. ‘Anders had ik hem niet laten gaan.’ Achteraf zal hij daar zijn twijfels over hebben gehad, want Theo gaf Vitesse wat Ajax miste: een persoonlijkheid, die de jongens om zich heen hun plaats wees en daardoor beter liet spelen.
Mooi was hoe Theo het applaus in ontvangst nam. Hij klapte ook even in zijn handen richting publiek en glimlachte even. Heel even. Een minzaam glimlachje was het, meer niet. Je zag aan zijn hele houding dat Theo Ajax ook niet miste. ‘Anders was ik niet weggegaan,’ zou hij vast hebben geantwoord als hem daarnaar gevraagd was. Theo is lekker naar Vitesse gegaan, waar hij zijn eigen gangetje kan gaan, kan spelen zoals hij dat zelf wil en de mazzel heeft dat hij, naast wat talentvolle jongens, wereldspits Bony in zijn elftal heeft aangetroffen. Terug naar huis, wat dan ineens een heel fijn huis blijkt te zijn.
Maar de onverschilligheid van Theo ten opzichte van de supporters van Ajax maakte hem in hun ogen dus niet minder geliefd. Sterker nog, wat hen betreft is Theo in Amsterdam thuis, ook al vindt hij dat zelf niet en woonde hij zelfs als Ajacied ergens anders. Theo heeft na één seizoen Amsterdam, en voor hem persoonlijk niet eens een topseizoen, een status die door veel andere oud-Ajacieden nooit zal worden bereikt, zelfs niet wanneer zij bij de club groot zijn geworden en gedurende een langere periode meer successen hebben behaald. Dat komt: Theo is eerlijk, zegt waar het op staat en wringt zich niet in allerlei bochten om de supporters te behagen met wie hij op dat moment te maken heeft.
Ik had dan ook graag gezien dat Theo zelf tegen Ajax gescoord had. Dan zou hij namelijk gewoon gejuicht hebben. Weliswaar op z’n Theo’s, dus niet erg uitbundig, maar hij zou ook geen enkele moeite hebben gedaan om zijn vreugde te verbergen. En het applaus bij zijn wissel zou er geen klap minder om zijn geweest, want het publiek zou zijn kwaliteit en onafhankelijk des te meer hebben erkend.
Dat is nog eens wat anders dan al die spelers tegenwoordig, die, als zij scoren tegen hun vorige club, demonstratief niet juichen, zogenaamd uit respect. Maar ondertussen stralen zij uit: ‘Had je me maar niet moeten laten gaan.’ Of: ‘Zie je wel dat ik gelijk had dat ik wegging.’ Of in het pathetische geval van Cristiano Ronaldo tegen onwillekeurig welke tegenstander zelfs: ‘Als ik nu nóg niet krijg wat ik wil, ga ik weg.’
Neem nu weer zo’n Van Persie. Scoorde tegen Arsenal, hield zijn armen naar beneden en ging nog eens extra chagrijnig kijken. ‘Ik heb acht jaar bij Arsenal gespeeld en een fantastische tijd bij de club beleefd. Ik respecteer de supporters, de spelers, eigenlijk de gehele club. Daarom vond ik het niet gepast om te juichen.’
Tja, dat zal allemaal wel waar zijn, van dat respect en zo, maar ondertussen neem je zowel de supporters van Arsenal als die van je eigen club in de maling. Als je scoort ben je blij, klaar. En als je blij bent dan laat je dat merken. Je hoeft niet meteen uitvoerig het embleem van de club te gaan kussen waar je op dat moment toevallig op de loonlijst staat, maar je staat op het veld om te scoren en als dat gelukt is, hoort daar een passende reactie bij.
Nee, dan Theo. Liet het applaus haast onbewogen over zich heen komen, maar verliet met een glimlach de Arena en maakte aan Ajax niet meer woorden vuil dan nodig was. Kijk, dát is respect.
Het goede nieuws van dit weekend was de wijze waarop Theo Janssen werd ontvangen door de supporters van Ajax en ook bij zijn applauswissel vlak voor tijd daadwerkelijk applaus kreeg, ondanks de nederlaag die Ajax op dat moment al niet meer kon ontlopen. Heeft blijkbaar toch iets goed gedaan in Amsterdam, Theo. Vooraf gaf Frank de Boer nog aan hem niet te missen. ‘Anders had ik hem niet laten gaan.’ Achteraf zal hij daar zijn twijfels over hebben gehad, want Theo gaf Vitesse wat Ajax miste: een persoonlijkheid, die de jongens om zich heen hun plaats wees en daardoor beter liet spelen.
Mooi was hoe Theo het applaus in ontvangst nam. Hij klapte ook even in zijn handen richting publiek en glimlachte even. Heel even. Een minzaam glimlachje was het, meer niet. Je zag aan zijn hele houding dat Theo Ajax ook niet miste. ‘Anders was ik niet weggegaan,’ zou hij vast hebben geantwoord als hem daarnaar gevraagd was. Theo is lekker naar Vitesse gegaan, waar hij zijn eigen gangetje kan gaan, kan spelen zoals hij dat zelf wil en de mazzel heeft dat hij, naast wat talentvolle jongens, wereldspits Bony in zijn elftal heeft aangetroffen. Terug naar huis, wat dan ineens een heel fijn huis blijkt te zijn.
Maar de onverschilligheid van Theo ten opzichte van de supporters van Ajax maakte hem in hun ogen dus niet minder geliefd. Sterker nog, wat hen betreft is Theo in Amsterdam thuis, ook al vindt hij dat zelf niet en woonde hij zelfs als Ajacied ergens anders. Theo heeft na één seizoen Amsterdam, en voor hem persoonlijk niet eens een topseizoen, een status die door veel andere oud-Ajacieden nooit zal worden bereikt, zelfs niet wanneer zij bij de club groot zijn geworden en gedurende een langere periode meer successen hebben behaald. Dat komt: Theo is eerlijk, zegt waar het op staat en wringt zich niet in allerlei bochten om de supporters te behagen met wie hij op dat moment te maken heeft.
Ik had dan ook graag gezien dat Theo zelf tegen Ajax gescoord had. Dan zou hij namelijk gewoon gejuicht hebben. Weliswaar op z’n Theo’s, dus niet erg uitbundig, maar hij zou ook geen enkele moeite hebben gedaan om zijn vreugde te verbergen. En het applaus bij zijn wissel zou er geen klap minder om zijn geweest, want het publiek zou zijn kwaliteit en onafhankelijk des te meer hebben erkend.
Dat is nog eens wat anders dan al die spelers tegenwoordig, die, als zij scoren tegen hun vorige club, demonstratief niet juichen, zogenaamd uit respect. Maar ondertussen stralen zij uit: ‘Had je me maar niet moeten laten gaan.’ Of: ‘Zie je wel dat ik gelijk had dat ik wegging.’ Of in het pathetische geval van Cristiano Ronaldo tegen onwillekeurig welke tegenstander zelfs: ‘Als ik nu nóg niet krijg wat ik wil, ga ik weg.’
Neem nu weer zo’n Van Persie. Scoorde tegen Arsenal, hield zijn armen naar beneden en ging nog eens extra chagrijnig kijken. ‘Ik heb acht jaar bij Arsenal gespeeld en een fantastische tijd bij de club beleefd. Ik respecteer de supporters, de spelers, eigenlijk de gehele club. Daarom vond ik het niet gepast om te juichen.’
Tja, dat zal allemaal wel waar zijn, van dat respect en zo, maar ondertussen neem je zowel de supporters van Arsenal als die van je eigen club in de maling. Als je scoort ben je blij, klaar. En als je blij bent dan laat je dat merken. Je hoeft niet meteen uitvoerig het embleem van de club te gaan kussen waar je op dat moment toevallig op de loonlijst staat, maar je staat op het veld om te scoren en als dat gelukt is, hoort daar een passende reactie bij.
Nee, dan Theo. Liet het applaus haast onbewogen over zich heen komen, maar verliet met een glimlach de Arena en maakte aan Ajax niet meer woorden vuil dan nodig was. Kijk, dát is respect.