Vliegende keep
Ik heb nooit begrepen waarom kinderen keeper willen zijn. Òf ze staan bij die kleintjes de hele wedstrijd moederziel alleen te kleumen van de kou zonder dat de bal ook maar in de buurt komt, òf ze hebben twee keer twintig minuten vijftien andere jongetjes pal voor hun neus, die de bal als in een soort flipperkast heen en weer trappen. Om de haverklap vliegt de bal langs hen heen het doel in. Heel even verschuift de zwerm jongetjes dan naar het midden van het veld, maar drie tellen later is iedereen weer terug. En als zo’n keepertje de bal dan toch een keer op tijd te pakken krijgt, heeft hij geen kracht genoeg om hem ver weg te schieten. De anderen kunnen gewoon blijven staan totdat hij hem weer loslaat.
Dat is nu zo en dat was vroeger ook al zo. Ik kan me dan ook alleen maar keepers herinneren, die in het doel stonden omdat er geen andere plek meer voor ze was. Pas vanaf een jaar of 15 werd keepen een specialiteit. Daarvóór was het een klusje voor degene die geen keuze had, behalve níet meedoen.
Op het veldje bij huis, waar alleen de jongetjes meededen die goed konden voetballen, bleef het doel dus leeg. Dat probleem losten we op door met een vliegende keep te gaan spelen. Dat was wél leuk. Je kon gewoon lekker aanvallen en als de bal enigszins bij je eigen doel in de buurt kwam, pakte je hem lekker op, deed je alsof je hem ging uitschieten, maar ging je er vervolgens snel zelf weer mee aan de haal.
Maar bij de club konden we niet zonder en was een echte keeper een noodzakelijk kwaad. Dat dat nog steeds zo is, merkte ik de afgelopen jaren als leider, wanneer ik weer eens met het keepershirt liep te zeulen. Zeker toen het natter en kouder werd, wilde niemand dat aantrekken. Het enige jongetje dat zich uiteindelijk dan steeds maar aanbood, kon maar beter geen schot op doel krijgen. Gelukkig was mijn team vrij sterk, zodat hij meestal degene was die aan de overkant van het veld stond. Dat vond iedereen prima, behalve zijn moeder.
Tot mijn verbazing zag ik bij een hoger elftalletje een jongetje op doel staan, dat er uitzag alsof hij niets liever deed dan keepen. Met veel branie wierp hij zich voor de voeten van aanstormende tegenstanders en met het grootste gemak plukte hij ballen uit de hoek. Dát was pas een vliegende keep! Ik zag het niet als enige, want aan het eind va het seizoen werd het jongetje gescout door een profclub. Dus kwam dat elftalletje zonder keeper te zitten en werd mij gevraagd of mijn keeper door kon schuiven.
Waar ik al bang voor was, gebeurde: mijn keeper hield geen bal tegen. Maar toch bleef hij staan. En hij ging ineens keihard trainen. Waarom? Omdat in dat elftal de keeper niet als kneus werd gezien, maar als de belangrijkste man. En, geloof het of niet, hij ging met sprongen vooruit. Hij zal waarschijnlijk nooit bij een profclub terechtkomen, maar hij is inmiddels zo goed, dat de jongens uit míjn team jaloers op hem zijn.
En ik ben gaan inzien… … Het is een bijzondere positie… jongens die dúrven te keepen, verdienen alle respect.
Dat is nu zo en dat was vroeger ook al zo. Ik kan me dan ook alleen maar keepers herinneren, die in het doel stonden omdat er geen andere plek meer voor ze was. Pas vanaf een jaar of 15 werd keepen een specialiteit. Daarvóór was het een klusje voor degene die geen keuze had, behalve níet meedoen.
Op het veldje bij huis, waar alleen de jongetjes meededen die goed konden voetballen, bleef het doel dus leeg. Dat probleem losten we op door met een vliegende keep te gaan spelen. Dat was wél leuk. Je kon gewoon lekker aanvallen en als de bal enigszins bij je eigen doel in de buurt kwam, pakte je hem lekker op, deed je alsof je hem ging uitschieten, maar ging je er vervolgens snel zelf weer mee aan de haal.
Maar bij de club konden we niet zonder en was een echte keeper een noodzakelijk kwaad. Dat dat nog steeds zo is, merkte ik de afgelopen jaren als leider, wanneer ik weer eens met het keepershirt liep te zeulen. Zeker toen het natter en kouder werd, wilde niemand dat aantrekken. Het enige jongetje dat zich uiteindelijk dan steeds maar aanbood, kon maar beter geen schot op doel krijgen. Gelukkig was mijn team vrij sterk, zodat hij meestal degene was die aan de overkant van het veld stond. Dat vond iedereen prima, behalve zijn moeder.
Tot mijn verbazing zag ik bij een hoger elftalletje een jongetje op doel staan, dat er uitzag alsof hij niets liever deed dan keepen. Met veel branie wierp hij zich voor de voeten van aanstormende tegenstanders en met het grootste gemak plukte hij ballen uit de hoek. Dát was pas een vliegende keep! Ik zag het niet als enige, want aan het eind va het seizoen werd het jongetje gescout door een profclub. Dus kwam dat elftalletje zonder keeper te zitten en werd mij gevraagd of mijn keeper door kon schuiven.
Waar ik al bang voor was, gebeurde: mijn keeper hield geen bal tegen. Maar toch bleef hij staan. En hij ging ineens keihard trainen. Waarom? Omdat in dat elftal de keeper niet als kneus werd gezien, maar als de belangrijkste man. En, geloof het of niet, hij ging met sprongen vooruit. Hij zal waarschijnlijk nooit bij een profclub terechtkomen, maar hij is inmiddels zo goed, dat de jongens uit míjn team jaloers op hem zijn.
En ik ben gaan inzien… … Het is een bijzondere positie… jongens die dúrven te keepen, verdienen alle respect.