Voetbal regeert de wereld van de Europese joden
‘Wil je iets om te lezen?’
‘Ja, heb je iets lekker lichts?’
‘Wat denk je van dit korte lijstje: Beroemde Joodse Sportlegendes.’
- De film Airplane!, 1980
I
Ik ben opgegroeid met het idee dat er per decennium hooguit één grote joodse atleet te bewonderen is dankzij een zeldzaam fortuinlijke mix van genen. In de jaren zestig was er de pitcher Sandy Koufax van de Los Angelos Dodgers, in de jaren zeventig de zwemmer Mark Spitz en daarna volgden vele loze jaren. Thuis beeldden mijn vader en ik ons in dat diverse atleten stilletjes joods waren, zoals ooit de Marrano-overlevers van de Spaanse inquisitie. Mijn vader was er heilig van overtuigd dat Sid Bream, een magere, energieke eerste honkman van de Atlanta Braves, een uitverkorene was. En inderdaad maakten zijn voor- en achternaam hem tot een aannemelijke geloofsgenoot. Maar terugkijkend waren er biografische details die onze analyse waarschijnlijk zouden hebben ondergraven. Sid Bream sprak graag over zijn liefde voor de jacht en hij reed in een pickup truck. Goed, hij had een snor als Mark Spitz, maar dat was twintig jaar nadat dat mode was in onze gemeenschap. De simpele waarheid was dat we het niet aandurfden Breams werkelijke etnische achtergrond uit te zoeken.
Voordat Bream tot de verbeelding van ons gezin begon te spreken, was ik op de voetbalclub Hakoah uit Wenen gestoten, de Oostenrijkse kampioen van 1925. Hakoahs grootste triomf stamde uit de tijd dat het Oostenrijkse voetbal de gouden standaard voor stijl en strategie zette. Hoewel de club maar een paar zeldzame ontmoetingen had met de andere grote teams uit dat tijdperk, won Hakoah de meeste van die wedstrijden. Op basis van al het bewijsmateriaal dat voorhanden is, kan gesteld worden dat de joodse stervoetballers gedurende korte tijd één van de beste elftallen ter wereld vormden.
Hakoah werd voor het eerst onder mijn aandacht gebracht door een boek dat ik vond toen ik rondsnuffelde in de voormalige slaapkamer van mijn oom in het huis van mijn grootouders: Grote Joodse Sportlegendes. Het had een rafelige blauwe rug die losgemaakt kon worden en dan de kale band blootlegde. Bruinige foto’s vulden de bladzijden. Toen dit op mijn achtste in mijn bezit kwam, werd het meteen mijn favoriete boek. Omdat het was geschreven in de vroege jaren vijftig, stond het niet ver af van de glorietijd van Amerikaans-joodse topatleten als quarterback Sid Luckman van de Chicago Bears en eerste honkman Hank Greenberg van de Detroit Tigers. Zoals zoveel van het joodse leven van dat moment was het boek schizofreen ten aanzien van de etnische identiteit. Als ik het me goed herinner, was het een lofzang op zowel het joodse succes als op de aanpassing aan een andere cultuur, maar toch het meest op de aanpassing. Er stond geen davidster op het omslag en het bevatte geen anekdotes over het feit dat Greenberg een cruciale laatste wedstrijd van het seizoen liet schieten om bij de eredienst ter gelegenheid van Jom Kipoer aanwezig te kunnen zijn. Daarom spatte Hakoah me van de bladzijden tegemoet. De spelers van Hakoah schoven hun joodse cultuur niet naar de achtergrond. Het team had een Hebreeuwse naam en toonde zijn joodse identiteit op de shirtjes.
Anders gezegd: vanaf het begin had Hakoah me een hersenschim geleken. Mijn speurtocht naar het team verergerde dat nog. Ik reisde af naar Wenen met toezeggingen van academici en communistische leiders om me te helpen. Op grond van hun informatie kon ik langzamerhand de namen achterhalen van Weense joden van in de tachtig en negentig, die enige herinnering zouden kunnen hebben aan het kampioensseizoen.
Sinds 1940 is de joodse bevolking van Wenen geslonken van ongeveer 200.000 tot 7.000. Een deel van dit kleine aantal resterende joden betreft immigranten uit het voormalige Oostblok en een handvol Israëli dat voor zaken naar de stad is verhuisd. Maar het gros bestaat uit oorspronkelijke bewoners op leeftijd. Velen van hen hebben kinderen in de Verenigde Staten en hebben daar ook zelf vele jaren doorgebracht. Maar ze zijn voor hun laatste levensdagen teruggekeerd naar de stad van hun jeugd, waar ze hun vertrouwde leven kunnen leiden. Omdat zoveel Oostenrijkers de nazi’s enthousiast hadden binnengehaald, verexcuseren ze zich vaak voor hun keuze om weer in Wenen neer te strijken.
Zo vertelde een gepensioneerde economieprofessor me met een perfect Amerikaans accent: ‘Wat moet ik anders? Ik weet dat de Oostenrijkers het ergste zijn van allemaal. Misschien zouden ze het weer net zo doen. Maar ik heb hier mijn interesses en mijn vrienden. Het is hier aangenaam toeven.’
Deze joden op leeftijd wilden dolgraag praten over het verleden, over de politiek en over hun liefde voor de Verenigde Staten. Ze nodigden me uit voor maaltijden in een Chinees restaurant en voor gebak in een grand café. Maar helaas hadden deze conversaties in de verste verte niets met voetbal te maken. Geen van hen had het spel gespeeld. Hun ouders vonden het te ordeloos, gewelddadig en boers voor hun kinderen. Weense joden behoorden tot de meest burgerlijken van de bourgeoisie. En zelfs deze oude joden waren te jong om zich Hakoahs gloriedagen van de jaren twintig te herinneren.
‘Misschien is er iemand in New York met wie je daarover kunt praten,’ vertelden ze me.
Ik had de hele wereld afgereisd om me te laten vertellen dat de antwoorden op mijn vragen mogelijk gevonden zouden kunnen worden in de gerookte visbranche van Zabar op Broadway.
Helaas maakte ik in New York en Florida, waar ik nog meer namen had om me mee in verbinding te stellen, niet veel vorderingen; dat bleek haast onmogelijk. Iemand die zich Hakoah in zijn beste tijd zou kunnen herinneren, was óf te oud voor een goed functioneren van het geheugen óf niet meer in leven.
De historische nagedachtenis van de club bleek uiteindelijk te berusten bij de niet-joodse, Zweedse sportauteur Gunnar Persson uit de stad Hässelby, die ieder vleugje bewijs dat aan de club was gerelateerd met obsessieve gedrevenheid had opgespoord. Met zijn hulp kon ik het verhaal van de wonderjoden reconstrueren.
Hoewel het idee van een professionele joodse voetbalclub nu vreemd overkomt, is het alleen maar vreemd omdat zo weinig joodse voetbalclubs het tijdperk van Hitler hebben overleefd. In de jaren twintig waren vele joodse voetbalclubs opgericht in alle grote steden van Centraal Europa, zoals Boedapest, Berlijn, Praag, Innsbruck en Linz.
Joodse teams hulden zichzelf niet in Hongaars, Oostenrijks of Duits, maar in joods nationalisme, door hun zionisme tentoon te spreiden op hun mouwen en hun shirts. Tientallen jaren voordat Adolf Eichmann hen dwong om de gele ster te dragen, speelden sommige van deze clubs met het logo van koning David op hun borst. Ze liepen in blauw-witte tenues, de kleuren van Israël. Hun onbeschaamd Hebreeuwse namen als Hagibor (‘De Held’), Bar Kochba (naar de leider van de opstand tegen de Romeinen in de tweede eeuw) en Hakoah (‘De Kracht’) hadden een onmiskenbare nationalistische bijbetekenis.
Dat dit alles een buitengewoon politieke lading leek te hebben komt doordat deze clubs de producten waren van een politieke doctrine. De hele jodenbeweging was ervan overtuigd dat voetbal, en sport in het algemeen, hen zou bevrijden van het geweld en de tirannie van het antisemitisme. De polemist Max Nordau, één van de stichters van de zionistische beweging van rond 1900, ontwikkelde een leer met de naam Muskeljudentum, oftewel ‘spierballenjodendom’. Nordau redeneerde dat de slachtoffers van antisemitisme aan hun eigen ziekte leden, een toestand die hij Judendot, oftewel ‘joodse benauwdheid’ noemde. Het leven in de vieze jodenbuurt had de joden verwijfd en nerveus gemaakt.
‘In de nauwe joodse straten hebben onze arme ledematen verleerd om met plezier te bewegen,’ sprak hij. ‘In de somberheid van huizen die verstoken zijn van zonlicht zijn onze ogen eraan gewend geraakt nerveus te knipperen. Uit angst om voortdurend te worden lastiggevallen is ons stemgeluid gedempt tot een bezorgd gefluister.’
Om het antisemitisme terug te dringen en de Judendot uit te roeien moesten de joden niet alleen hun staat opnieuw uitvinden, ze moesten ook hun lichamen weer ontdekken. Hij schreef Muskeljudentum voor als medicijn voor deze ziekte.
Zo schreef Nordau: ‘We willen het weke joodse lichaam zijn verdwenen kracht teruggeven en het gespierd en sterk, kwiek en machtig maken.’ Joden, benadrukte hij in artikelen en lezingen, zouden moeten investeren in het aanleggen van gymnastiekzalen en atletiekbanen, omdat sport ‘ons in lichaam en geest zal vormen’.
Spierballenjodendom was geen intellectuele dromerij. Nordau’s verheven woorden druppelden door naar de leiders van de joodse gemeenschappen in Centraal Europa. Van de tweeënvijftig Olympische medailles die Oostenrijk tussen 1896 en 1936 had veroverd, waren er achttien voor joden – elf keer zoveel als ze zouden hebben gewonnen als hun prestaties in overeenstemming waren geweest met hun aandeel in de bevolking. En hoewel veel van deze prestaties werden geleverd in individuele sporten als schermen en zwemmen, blonken joden ook uit in voetbal. Tussen 1910 en 1930 bestond een flink deel van het Hongaarse nationale voetbalteam uit joden. Voor een korte periode evenaarde het joodse sportsucces de joodse intellectuele prestaties.
Er is iets griezeligs aan Max Nordau’s beschrijving van het zwakke, verwijfde joodse lichaam. Dat zit hem in zijn overeenkomsten met de antisemitische karikatuur van joden. Misschien is dat geen toeval. Zionisme en het moderne Europese antisemitisme druppelden uit dezelfde intellectuele kraan. Beide bewegingen ontstonden rond de eeuwwisseling, middenin de eerste golf van massale mondialisering en verscheurende sociale verandering, toen de Europese intelligentsia zich sterk verzette tegen de waarden van de verlichting. Ze omhelsden een wetenschappelijk rassenconcept, een haast homo-erotische obsessie met het perfectioneren van het lichaam en een romantisch idee van het moederland. Geen van deze elementen refereerde ook maar enigszins aan de universele broederschap van de mensheid, het ideaal van de Franse Revolutie.
Maar die beweging tegen de verlichting in is allang weer voorbij. Hij werd in de oorlog verslagen en intellectueel te schande gezet. De laatste vijftig jaar is de Europese politiek hard de andere kant op gehold, terug naar de verheerlijking van de rede en van het geloof dat iedereen gelijk is. Dat is met stelligheid de drijfveer achter de Europese Unie, die erop vertrouwt dat conflicten voorkomen kunnen worden door dialoog en dat gemeenschappelijke belangen zelfs de diepste vijandschap kunnen opheffen.
Deze liberalisering in het denken heeft het Europese systeem echter niet gezuiverd van het antisemitisme. Volgens de meeste beschouwingen is het continentale antisemitisme in het naoorlogse tijdperk nog net zo sterk aanwezig, misschien zelfs nog wel sterker. Het bestaat zeker in het Europese voetbal. Maar dat betekent niet dat het Europese antisemitisme hetzelfde karakter heeft als vóór de oorlog. Het is een volstrekt ander beest, dat lang niet zo dodelijk is en minder kwaadaardig is geworden door de Europese gedaanteverwisseling als gevolg van de mondialisering. Dankzij de immigratie van Afrikanen en Aziaten zijn de joden als primaire objecten van Europese haat vervangen. Deze veranderingen zijn in het klein zichtbaar in de geschiedenis van het joodse voetbal. Maar voordat de hedendaagse situatie uitgelegd kan worden, is het noodzakelijk om terug te gaan in de tijd en het verhaal van het Weense Hakoah te vertellen.
II
In het begin van de twintigste eeuw ontdekten revolutionaire bewegingen ter linker en rechter zijde van het politieke spectrum de politieke winst die met voetbal te behalen was. Socialistische jeugdclubs sponsorden teams en eerzuchtige fascisten probeerden zichzelf in verband te brengen met populaire clubs. In Wenen zag een kleine groep zionisten deze mogelijkheden van het spel ook. Van deze groep maakten onder andere een tandarts en een rechter deel uit, evenals Fritz Beda-Löhrner, de schrijver van de cabaretsong ‘Yes, We Have No Bananas’. Ook zij wilden het voetbal steunen uit naam van hun beweging.
In 1909 richtte deze groep de Hakoah gymnastiekclub op in de geest van Max Nordau. De naam is het Hebreeuwse woord voor kracht en dat was precies de doelstelling van de club volgens de leer van Nordau: kracht genereren. Het team zou stereotypen moeten doorbreken, maar in een belangrijk opzicht bevestigde het die juist. Voordat enige andere club in de wereld dat deed, speelde Hakoah flink in op de marktwerking. Het betaalde zijn spelers en het betaalde ze goed – wel drie keer het salaris van de gemiddelde arbeider. In combinatie met de ideologische missie stelden deze hoge lonen Hakoah in staat om een all-starteam van joodse spelers te formeren, gerekruteerd vanuit heel Oostenrijk en Hongarije. Hoewel de club uitsluitend joodse spelers opstelde, stelde het de beste ongelovigen aan als coach, waaronder Engelsen die de nieuwste tactische inzichten konden overbrengen.
Er was een gevaar verbonden aan het Hakoah-concept. Weense antisemieten hadden over het algemeen weinig aanleiding nodig voor scheldtirades of knokpartijen, maar Hakoah zorgde voor de beste aanleiding die ze konden bedenken. De gangbare beschimpingen van supporters van de tegenpartij bestonden onder meer uit Drecksjude (vuile jood) en het oxymoronachtige Judensau (joods zwijn). Om te garanderen dat de eigen supporters levend aan hun belagers zouden kunnen ontsnappen, liet Hakoah een stel lijfwachten aanrukken van de worstel- en boksclubs die het ook runde. De meest tot de verbeelding sprekende joodse ordebewaker was worstelaar Mickey Herschel. Op foto’s ziet hij er in zijn worstelpak uit als Charles Atlas[1], met een gespierdheid die onmogelijk lijkt in een wereld zonder proteïneshakes en anabole steroïden. Herschel en zijn manschappen ontwikkelden zich tot een veiligheidsdienst voor de héle joodse gemeenschap. Soms hielden ze zich op in de omgeving van synagogen en wierpen daarbij woeste blikken op mogelijke deelnemers aan jodenpesterij.
Uit krantenverslagen uit die tijd blijkt absoluut niet dat het joodse team grote kwaliteiten bezat. Maar de knipsels maken wel gewag van enthousiaste joodse supporters en de fitheid van de spelers. De meest indrukwekkende prestatie werd geleverd in het topjaar van Hakoahs geschiedenis. In de op twee na laatste wedstrijd van het seizoen 1924-1925 kwam een tegenspeler hard in op Hakoahs keeper Alexander Fabian, Hongaar van geboorte, toen die de bal al vasthad. Fabian viel op zijn arm en verwondde die dusdanig dat hij onmogelijk op doel kon blijven staan. Dit was geen gemakkelijk oplosbaar probleem, omdat de regels in die tijd het vervangen van spelers onder alle omstandigheden verboden. Daarom kwam Fabian terug in het veld met zijn arm in een mitella en wisselde hij van positie met een teamgenoot. Hij verhuisde naar de rechtsbuitenplaats. Zeven minuten na zijn rampzalige verwonding zette Hakoah een snelle tegenaanval in. Teamgenoot Erno Schwarz speelde de bal precies in Fabians voeten. Zo scoorde Fabian negen minuten voor tijd het winnende doelpunt en haalde hij het kampioenschap voor Hakoah binnen.
In feite werd Hakoah precies wat zijn oprichters hadden beoogd: een roemrijk team, op sleeptouw genomen door vooraanstaande joden. Maar diezelfde joodse elite keerde zich van het voetbal af toen vertegenwoordigers van de woeste arbeidersklasse Hakoah gingen steunen, uit angst dat het van de ongelovigen afgedwongen respect daardoor weer zou verdwijnen. Steeds meer aangepaste joden die tegenover ongelovigen hun identiteit niet wilden uiten of er niet mee te koop wilden lopen, vulden de 18.000 plaatsen in Hakoahs stadion in het tweede district van Wenen. Ze vertelden elkaar verhalen over hoe een ongelovige die wilde dat Hakoah een rivaal van zijn eigen club zou verslaan, ‘Kom op, heren joden’ schreeuwde, een ontzaglijk respectvolle toejuiching in vergelijking met de andere.
De Amerikaanse diplomaat Edmund Schechter gaf in een biografie over zijn Weense jeugd aan: ‘Elke Hakoah-overwinning vormde een nieuw bewijs dat de periode van joodse minderwaardigheid in fysiek opzicht ten einde was gekomen.’
Nadat de ploeg eerst met behulp van moderne managementtechnieken was opgebouwd, maakte Hakoah de successen te gelde via een marketingplan dat opgesteld had kunnen zijn door een afgestudeerde van Wharton[2]. Buiten het seizoen toerde Hakoah de wereld rond op de manier waarop Manchester United tegenwoordig zijn merknaam opbouwt met uitstapjes naar het Verre Oosten en Amerika. Maar in plaats van shirtjes te verkopen, verspreidde Hakoah het zionisme. Als voorbereiding op de bezoeken stuurde Hakoah vertegenwoordigers vooruit om geroezemoes over Muskeljudentum tot stand te brengen en kaartjes te verdelen onder bedrijven met joodse medewerkers. Ze haalden enorme menigten over om deze attractie te komen bekijken. In New York trok Hakoah 46.000 fans naar de Polo Grounds[3]. Litouwse joden fietsten een hele nacht om de club te zien spelen. Dergelijk publiek bracht het spel van Hakoah tot een hoogte die ver boven het normale niveau lag.
Tegen de Londense ploeg van West Ham United behaalden de joden een 5-1 zege. Critici wijzen terecht op de fouten in de verdediging van West Ham die dag. Ook is het waar dat de ‘Hammers’ de reizende joden niet erg serieus namen en vooral reservespelers opstelden. Hoe dan ook, de prestatie staat: vóór Hakoah had geen enkel continentaal team een Engelse club verslagen op Engelse bodem, dezelfde grond waarop het spel was ontwikkeld.
Het succes had echter een onbedoeld gevolg. Tijdens de trip van 1925 vingen de Hakoah-spelers een glimp op van New York, de metropool die onaangetast leek door het Europese antisemitisme. Ze beschouwden het als hun Zion in de plaats van Jeruzalem en in de loop van het volgende jaar emigreerden ze daar massaal naartoe. Beroofd van negen van zijn beste spelers probeerde Hakoah zich wel weer op te richten, maar het kwam niet verder dan de middelmaat. De rest van zijn korte leven streed de club voor het behoud van een plaats in de hoogste divisie van het Oostenrijkse voetbal, waaruit het af en toe wegviel. Totdat de spelers moesten strijden tegen de dood. Met de ‘Anschluss’ van 1938 en de Duitse overheersing van de natie hief de Oostenrijkse bond Hakoah op, verklaarde het de resultaten van de reeds gespeelde wedstrijden nietig en droeg het het stadion van de club over aan de nazi’s.
Toen ik vanuit Wenen terugkeerde naar Washington, bezocht ik de bibliotheek van het nationale Holocaust museum. Een student had me gewezen op een documentaire die beelden bevatte van Hakoah-spelers. Der Führer Schenkt den Juden Eine Stadt geeft het leven weer in het concentratiekamp in het Tsjechoslowaakse Theresienstadt. De nazi’s hadden Theresienstadt gesticht als een potemkindorp[4] dat ze konden openstellen voor bezoeken van het Rode Kruis en andere humanitaire organisaties. Hier konden joden lezingen bijwonen en symfonieën opvoeren. Hoe kon er dan sprake zijn van genocide?
Tevreden over hun vermogen om de humanitaire organisaties zand in de ogen te strooien, waren de nazi’s van plan om Theresienstadt te tonen aan een veel breder publiek. Ze wilden de beelden op film zetten en wijd en zijd verspreiden. In de zomer van 1944 droegen de nazi’s de grote joodse komiek en regisseur Kurt Gerron op om de film te maken. Gerron had als tegenspeler van Marlene Dietrich naam gekregen tijdens de filmrenaissance van Weimar. Maar nu maakte hij niet alleen opnames ter bevestiging van zijn reputatie; hij geloofde dat hij een film zou kunnen maken waarmee hij de SS voldoende zou behagen om zijn leven te redden.
De nazi’s hadden Gerron een onmogelijke opdracht gegeven. Ze hadden hem gevraagd een film te maken zonder hem enige zeggenschap te geven over het script of de montage. Het resulteerde erin dat hij in Auschwitz stierf zonder ook maar één van de 5.000 meter geschoten film te hebben gezien. Bovendien leenden de inwoners van Theresienstadt zich niet voor propaganda. Zelfs de modernste speciale effecten zouden geen compensatie hebben kunnen bieden voor hun trieste gezichten tijdens het schaken of voor de akelige wanhoop waarmee kinderen stukken brood met boter van een bord af graaiden.
Om de nazi’s te paaien omarmde Gerron hun stijl – vooral met betrekking tot hun verering van het lichaam. Vrouwen beoefenen aerobics in korte broeken. Een arbeider in blote bast laat zijn hamer neerkomen op een aambeeld dat stalen buizen omklemt. Een groep mannen voetbalt. Het is de perverse nazi-omkering van Muskeljudentum.
Verteller: ‘De invulling van vrije tijd wordt aan mensen zelf overgelaten. Vaak stromen arbeiders samen voor voetbalwedstrijden, Theresienstadts populairste sportevenementen.’
De binnenplaats van de oude militaire barakken van het kamp wordt gebruikt als veld. Mannen en jongetjes proppen zich in de portieken van de barakken die uitzien op het smerige terrein. De camera draait mee met de teams die elkaar fel bestrijden tot aan de wanden van de barakken. Net zoals Hakoah draagt één team de Jodenster op zijn witte shirts. Het andere team draagt donkere shirts.
Verteller: ‘De teams hebben vanwege de beperkte ruimte elk slechts zeven spelers.’
Spelers geven de scheidsrechter een hand.
Verteller: ‘Maar toch zien de enthousiaste toeschouwers een van begin tot eind bevlogen wedstrijd.’
De wedstrijd begint. Sommige van de spelers in donkere shirts moeten professionals geweest zijn. Ondanks de beperkte ruimte voeren ze sluwe één-tweetjes uit en zetten ze behendig een corner om in een doelpunt. Bij elke goal springt de menigte geestdriftig op.
Twee minuten lang ontvouwt het schouwspel zich zonder commentaar. Dan switcht de scène abrupt naar het badhuis als huldeblijk aan de onberispelijke hygiëne van het kamp. Een rij naakte mannen marcheert naar de douches.
III
Het is geen nieuws dat, zestig jaar na Hakoah, het antisemitisme in Europa nog altijd voortwoekert. Er zijn zelfs signalen dat het toeneemt. Denk daarbij aan de opkomst van ultrarechtse politici in Frankrijk en Oostenrijk, een stijging van het aantal fysieke geweldsdelicten tegen Franse joden en het verschijnen van politieke cartoons die sterk doen denken aan de klassieke haakneusstereotypen. Hoe beangstigend dat ook is, in het belang van intellectuele eerlijkheid moet wel onderscheid gemaakt worden tussen het antisemitisme van vroeger en dat van tegenwoordig.
Het huidige antisemitisme is iets vreemds en nieuws – het is niet geheel sociaal acceptabel, maar ook niet helemaal onaanvaardbaar. Er bestaat misschien geen vreemder voorbeeld van deze houding tegenover joden dan bij Tottenham, een club uit Noord-Londen. Tottenhams supporters noemen zichzelf de ‘Yids’ of de ‘Yiddoes’. Uit hun mond klinkt dat, ook vanwege het Cockney-accent, als een botte minachting. De naam heeft dan ook zeker niet de prettigste gevoelswaarde. Toen de bendes van de Engelse fascist Oswald Mosley in 1936 door de joodse wijk East End in Londen marcheerden, schreeuwden ze: ‘Weg met de Yids.’ Door de geschiedenis heen hebben vele jodenhaters deze term precies op precies dezelfde manier gebruikt. Maar Tottenham-supporters gebruiken de bijnaam voor zichzelf juist op een tegenovergestelde, trotse manier.
Als een Tottenham-speler een steekpass geeft of op doel schiet van buiten het strafschopgebied, juichen de supporters hem toe door ‘Yiddo, Yiddo’ te scanderen. In fases van zwak spel prikkelen Tottenham-supporters hun geliefde team met het lied ‘Wie, wie, wie gooide de Yiddo’s eruit?’ Ze zingen hun favoriete spelers toe als ‘joden’, ook al valt geen van hen zelfs maar binnen de ruimste grenzen van het jodendom op grond van de joodse wet. Toen de grote, blonde, Duitse aanvaller Jürgen Klinsmann in 1994 bij de club kwam, eerden fans hem door te zingen:
‘Chim-chiminee, chim-chiminee
Chim-chim churood
Jürgen was Duitser
Maar nu is hij jood.’
Voor niet-ingewijden is de logica die ten grondslag ligt aan het verband tussen Tottenham en de joden niet duidelijk. Trouwens, dat is het waarschijnlijk ook niet voor Tottenham-fans – het woordgebruik betreft gewoon een uit het verleden stammend ritueel dat zonder nadenken wordt uitgevoerd. Voor zover ik kan nagaan, is de historische schakel de volgende: hoewel vele wijken in Londen joden herbergden, woonden in de wijk Stamford Hill bij de velden van Tottenham vooral chassidische joden, die in het zwart gekleed gingen en zich niet aangepast hadden aan de moderne samenleving. Het soort joden dat eruit sprong. Ze vormden een makkelijk doelwit waarop Tottenhams vijanden hun pijlen konden richten. De supporters van bijna alle clubs in de competitie hekelden Tottenham vanwege de buurt waar het vandaan kwam, maar het ergst waren hun rivalen van Chelsea van de andere kant van de stad. Ook al hadden ze haast net zoveel joodse supporters als Tottenham, toch schroomden de Chelsea-aanhangers niet om buitengewoon hatelijke verzen te scanderen.
‘Hitler doet het nog een keer / We houden ze niet meer / Geen Yid ziet Tottenham weer,’ was er één van.
‘Vergas een jood, jood, jood, diep in de oven en kook hem gaar,’ was een andere.
Hoe moet je dergelijk gif onschadelijk maken? Tottenhams strategie varieerde van het ontkennen van de gezangen en het veranderen van onderwerp tot het zelf uiten van beledigingen. Maar geen van deze benaderingen had veel effect. Voor het antwoord dat ze uiteindelijk bedachten, gebruikten ze een klassieke goocheltruc: ze bogen het scheldwoord om tot een eretitel. Het cruciale moment in deze transformatie deed zich voor bij een uitwedstrijd tegen Manchester City in de vroege jaren tachtig.
Tottenhams tegenstanders richtten zich tot hen met het volgende lied:
‘We komen vannacht naar Tottenham en zorgen dat iedereen onze pik goed ziet,
We komen vannacht naar Tottenham en zorgen dat iedereen onze pik goed ziet,
En we zingen ik heb een voorhuid, ik heb een voorhuid, ik heb een voorhuid, jij niet,
Wij hebben een voorhuid, wij hebben een voorhuid, jullie niet.’
In plaats van de slag passief te ondergaan, verzamelden de joodse supporters van Tottenham zich, stookten ze elkaar op om hun broeken te laten zakken en zwaaiden ze uitdagend met hun besneden leden. Het was een tegenzet die zo geestig en onweerlegbaar was, dat Tottenham er de woordenwisseling in één keer mee in zijn voordeel besliste.
Vreemd genoeg was het de groep hooligans, van wie velen rechtse sympathieën hadden, die de joodse identiteit het eerst adopteerde. Deze hooligans noemden hun misdadige club ‘The Yid Army’ en kozen de Israëlische vlag tot hun symbool. Na gewonnen gevechten tegen rivaliserende bendes wreven ze hun vijanden de nederlaag in door om ze heen te dansen onder het uitslaken van de kreet ‘Yiddo’.
Hooligans kunnen overkomen als een onbelangrijke groep fans, maar dat waren ze niet. Tot in de jaren negentig werden ze door veel andere fans beschouwd als een voorhoede van trendsetters, die respect verdienden voor hun maniakale toewijding aan de club. Daardoor sloeg Tottenhams joodse identiteit snel over van de harde kern op de andere fans en werd het een onderdeel van de clubcultuur. Voor wedstrijden vormden de straten naar het stadion het decor voor verkopers van T-shirts met teksten als Yid4ever.
Sommige van de grootste Europese voetbalclubs – Bayern München, Austria Wien, AS Roma – zijn door lasteraars bestempeld als ‘joodse’ clubs. In de meeste gevallen komt dat doordat hun vroegste supporters uit de rangen van de joodse bourgeoisie van vóór de Eerste Wereldoorlog stamden. Slechts één club in de wereld kan Tottenham de baas als joodse club. Supporters van Ajax uit Amsterdam versieren het stadion met Israëlische vlaggen, die op wedstrijddagen vlak buiten het stadion gekocht kunnen worden. De onvergetelijke combinatie van blonde Nederlanders met bierbuiken en rode Davidsterren op hun voorhoofd hoort bij wedstrijden van Ajax. En in tegenstelling tot Tottenhams officiële organisatie, die niets doet om de joodse identificatie te stimuleren, heeft Ajax het jodendom tot een onderdeel van zijn ethos gemaakt.
Tijdens de jaren zestig maakte Ajax korte metten met de onverteerbare tactieken van de Europese topclubs door traditionele, star defensieve formaties stuk te spelen met een meer creatieve speelwijze, waarin het toewijzen van strikte posities vermeden werd. De pers noemde het systeem ‘totaalvoetbal’. De architect van deze nieuwe esthetiek was sterspeler en jodenvriend Johan Cruijff. De vreemde rituelen bij zijn club voorafgaand aan wedstrijden omvatten de bezorging van een kosjere salami en de welbewuste uitwisseling van kleedkamergrappen gekruid met jiddische uitdrukkingen. Voor elke wedstrijd tapte voorzitter Jaap van Praag een joodse witz.
De joodse fysiotherapeut van de club, Salo Muller, vertelde: ‘De spelers vonden het leuk om joods te zijn hoewel ze het niet echt waren.’
De joden in Israël werden door deze gewoonten meer opgehemeld dan wie dan ook. Zoals Simon Kuper het zegt in zijn boek Ajax, de joden, Nederland[5], geloven veel joden dat Cruijff zelf een jood is. Dit is natuurlijk een stadslegende, maar wel een legende die hij zelf in leven houdt. Als hij Israël bezoekt, waar familieleden van zijn vrouw wonen, wordt hij gezien met een keppeltje op, waarop zijn nummer 14 is genaaid.
De gewaagde elftallen van Cruijff weerspiegelden de hippiecultuur van de jeugd die in de jaren zestig over Amsterdam kwam. Ook representeerden ze de filosemitische golf die de stad overspoelde. In die jaren hielp Nederland Israël meer dan enig ander Europees land en vertegenwoordigde het de joodse staat in de Verenigde Naties. Tijdens de oliecrisis van 1973 reed de Nederlandse minister-president voor de televisiecamera’s op een fiets om zijn solidariteit met de Israëliërs te tonen. In deze periode werd in Amsterdam een reeks joodse burgemeesters aangesteld. Dit alles gebeurde binnen een logische culturele context: de Nederlanders waren hun historie van verzet tegen de Duitse invasie aan het herontdekken en herwaarderen. Vanaf de jaren zestig werd in jaarlijkse herdenkingen de loftrompet gestoken over het heldendom van de massale februaristaking van 1941, waarin het protest tegen de nazibezetting tot uiting was gekomen. En de Nederlanders hadden er veel voor over om de verering van Anne Frank en de rechtschapen ongelovigen die haar familie in een Amsterdams achterhuis verborgen hadden, te koesteren.
Maar de Nederlanders verzonnen hun historie van verzet meer dan dat ze hem herontdekten. Zoals historici de laatste jaren onvermoeibaar hebben aangetoond, blonken de Nederlanders meer uit in het samenwerken met de nazi’s dan in het tegenhouden van hen. Nederland raakte een groter percentage van zijn joden aan de Holocaust kwijt dan enig ander land. In het kosmopolitische, tolerante Amsterdam hoort de identificatie met de joden op de manier van Ajax bij dit project van herformulering van de geschiedenis en verzachting van schuld. David Winner, de Engelse journalist die Het land van Oranje: Kunst, kracht en kwetsbaarheid van het Nederlandse voetbal[6] schreef, redeneert dat Ajax zich bezighoudt met een ‘onbewuste daad van postholocaustsolidariteit met de vermoorde, in Amsterdam niet meer aanwezige joden’.
Dit is een milde interpretatie, die een significante sociologische waarheid zal bevatten. Maar hij is iets te welwillend ten aanzien van het Nederlandse streven naar vereffening. De Nederlanders zijn niet zo ver gekomen als ze graag geloven. Het medeleven met de joden in het voetbalstadion heeft een zwakke fundering. De essentie van het antisemitisme is de behandeling van de joden als buitenaardse wezens geweest, als gevaarlijke indringers die een staat binnen de staat vormden. Tweehonderd jaar lang deed een aanzienlijke reeks Europese joden zijn best om deze verzinsels te ontzenuwen. Zelfs zionisten als Max Nordau, die zich beijverden voor het idee van de joodse staat, wilden uiteindelijk niets liever dan geaccepteerd te worden als volwaardige Europeanen. Zij droomden van aanpassing.
Helaas hebben zij deze acceptatie ondanks de Holocaust en de stichting van de staat Israël nog steeds niet echt bereikt. Zelfs als de Europeanen zich met de joden identificeren, zoals in de gevallen van Ajax en Tottenham, bevestigen zij dat joden vreemdelingen zijn, anders dan zijzelf. Ze behandelen joden nog steeds als bizarre curiositeiten door ze te reduceren tot uitheemse symbolen – keppeltjes, bakkebaarden, davidsterren.
Er is een parallel met het Amerikaanse gebruik van indianen als sportmascottes, zoals in het geval van de Washington Redskins, Cleveland Indians en Florida State Seminoles. Je zou kunnen betogen dat deze bijnamen als compliment bedoeld zijn, namelijk als een hulde aan de moed en de vechtlust van de inheemse Amerikanen. En is een diepe buiging niet een betere manier om de oorspronkelijke bewoners tegemoet te treden dan ze af te slachten? Maar er zit een flinke barst in deze redenering. Amerikanen kunnen deze buiging alleen maken omdát ze de indianen afgeslacht hebben. Er is niemand om bezwaar te maken tegen het feit dat ze gereduceerd worden tot stripfiguren. Dit verergert het probleem op een perverse manier. De afbeeldingen van de mascottes zetten de indianen vast in de tijd door ze, compleet met verentooien en leren lendendoeken, te portretteren in het tijdsbeeld van de verovering van het westen in de negentiende eeuw. Zo wordt het onmogelijk om je voor te stellen dat de overgebleven indianen ooit hun primitivisme afgeschud hebben, hun reservaten verlaten hebben en geassimileerd zijn in de samenleving. Eenzelfde karikatuurbeeld kleeft de Europese joden aan. Hoezeer ze ook hun best doen, in de continentale geest blijven het buitenstaanders en ‘anderen’. Deze behandeling bevestigt een oude spreuk, die het wat sterk uitdrukt maar wel een kern van waarheid bevat: een filosemiet is een antisemiet die van joden houdt.
Maar om het hierbij te laten zou iets te simpel zijn. Europa heeft een lange weg afgelegd sinds de oorlog. Gedeeltelijk is het op eigen kracht veranderd. Het kwam terug van de gruwelijke daden die het had gepleegd – en het heeft zich strijdvaardig gekeerd tegen racisme, militarisme en nationalisme. Ironisch genoeg heeft juist deze politieke correctheid een onzinnig onbehagen tot stand gebracht ten opzichte van Israëls compromisloze verdediging van de joodse staat en aanhoudende militaire beantwoording van terrorisme. Als Europa nu aan het afglijden is naar antisemitisme, komt dat meer voort uit een rechtlijnige toewijding aan de idealen van de verlichting, dan uit geërfde haatgevoelens ten opzichte van de moordenaars van Christus.
Politicoloog Mark Lilla van de universiteit van Chicago schreef: ‘Ooit werden de joden bespot omdat ze geen eigen staat hadden. Nu worden ze bekritiseerd omdat ze er wel een hebben. Veel West-Europese intellectuelen van wie de tolerantie en zelfs de affectie voor joden niet in twijfel getrokken kan worden, vinden het bestaan [van Israël] onbegrijpelijk. Hieraan ligt geen antisemitisme of zelfs antizionisme in de gebruikelijke zin ten grondslag. Het komt doordat Israël een volksstaat is, en daar trots op is – de volksstaat van de joden. En dat brengt het postnationale Europa ernstig in verlegenheid.’
Ook is Europa veranderd als gevolg van de mondialisering. Het meest opvallend is dat het continent is overstroomd met immigranten. Voor de oorlog waren joden en zigeuners de buitenstaanders die vanuit de Europese cultuur het meest te verduren hadden van de minachting voor hun anders zijn. De komst van mensen uit Senegal, Pakistan en China heeft het Europese nationalisme niet begiftigd met een aantoonbaar groter multi-etnisch saamhorigheidsgevoel. Het heeft de haat over meerdere groepen verdeeld, zodat die zich niet meer richt op één enkele etnische groep die buitengesloten wordt. Dit kun je in het voetbalstadion duidelijk zien. Rauw antisemitisme is uitzonderlijk. De meeste haat wordt geuit ten opzichte van zwarte spelers in de vorm van apengeluiden en racistische beschimpingen, afkomstig van het publiek en van tegenspelers. En buiten het stadion zijn het vaak de moslims die te lijden hebben van de schijnheiligheid van de meerderheid.
Net zo belangrijk is dat het bestaan van zogenaamde joodse voetbalclubs als Tottenham en Ajax een grote stap voorwaarts betekent in vergelijking met de vroegere jodenvervolging. In plaats van de joden uit te maken voor bevuilers van het land, hebben groepen uit de werkende klasse zichzelf tot jood gebombardeerd, ook al is het op spottende toon.
Overigens blijven er natuurlijk nog genoeg plaatsen in Europa over waar veel minder ruimte is voor ironie.
IV
In de oude Duitse wijk van Zuid-Boedapest bij het stadion zet de politie supporters op een rij en fouilleert ze. Hoewel ze messen en diverse projectielen in beslag nemen, zijn ze er meer in geïnteresseerd te voorkomen dat spandoeken naar binnen worden gesmokkeld die het land ongewenste aandacht zouden kunnen bezorgen. Het is te wijten aan het Hongaarse politiewerk – of misschien aan de vastberadenheid van de supporters – dat ze dat doel zelden bereiken. Supporters van Ferencvaros wikkelen de spandoeken om hun lichaam en verbergen ze onder hun kleren. Voor de wedstrijd spreiden ze de doeken zo uit dat ze meerdere rijen in beslag nemen. Eentje begint met ‘De treinen vertrekken….’ Een tweede besluit ‘….naar Auschwitz.’
Deze slogan bevat zo’n beetje alles wat je hoeft te weten over de sfeer in de arena. Maar wat Ferencvaros-supporters zo afschrikwekkend maakt is niet zozeer de diepte van hun haat; het is meer de breedte ervan. Ze beschikken over een oneindig repertoire van op Dr. Mengele geïnspireerde liederen en kreten. Typerende teksten bevatten strofen als ‘Vuile joden, vuile joden, gaskamers, gaskamers.’ Ook zijn er voortdurend herhalingen van het mantra ‘zeep, beenderen’. Alsof de verbeelding van het doodskamp nog niet duidelijk genoeg is, duwen de fans hun tong tegen hun gehemelte om een gesis voort te brengen dat het vrijlaten van gas voorstelt. In de jaren negentig zetten ze een tijdlang het gejuich om doelpunten kracht bij met een opgeheven arm ten teken van de Hitlergroet.
De supporters van Ferencvaros zijn niet bijzonder kieskeurig in wie ze bestempelen als ‘vuile joden’. Bijna al hun Hongaarse tegenstanders worden op deze manier met denigrerende teksten overladen. Maar het hatelijkste gedrag reserveren ze voor hun aloude aartsrivalen van MTK Boedapest. Eerlijkheidshalve moet daarbij vermeld worden dat de Ferenvaros-supporters lang niet de enigen zijn die MTK zwart maken.
Op het eerste gezicht lijkt deze verachting op jaloezie. MTK bezit een lange erelijst. De club won eenentwintig landskampioenschappen en eindigde achttien keer als tweede. Dankzij een steenrijke eigenaar is de club recentelijk opgeleefd en heeft het drie van de laatste vijf Hongaarse bekers aan de erelijst toegevoegd. Gewoonlijk zorgt een dergelijke zegereeks voor een flinke achterban die de fanatieke aanhang van tegenstanders onder de voet loopt. Jongens van achttien voelen zich immers snel aangetrokken tot een succesvolle club. En volwassen supporters, die trouw blijven als hun club er een zooitje van maakt, tonen trots hun toewijding door een embleem aan het achteruitkijkspiegeltje van hun auto te hangen. Maar het vreemde van MTK is dat het succes de schare volgelingen niet groter heeft gemaakt. Zelfs tijdens kampioensseizoenen mag de club zich gelukkig prijzen als er bij thuiswedstrijden meer dan duizend supporters komen opdagen. Vaak zijn de supporters van het bezoekende team in de meerderheid.
Het bestuur van MTK zal het officieel niet toegeven, maar de supporters wel: de reden dat er zo weinig fans en zoveel vijanden zijn, is dat het een joodse club is. Dat is te zeggen, MTK is in 1888 opgericht door lokale joodse zakenlieden en in het begin van de twintigste eeuw bestond het team voornamelijk uit joodse spelers. Voor het eind van de Eerste Wereldoorlog was dat niet zo’n stigma. Joden waren vroege en vurige pleitbezorgers van het Hongaarse nationalisme geweest. Anders dan Hakoah had MTK geen zionistisch oogmerk. Feitelijk stond de M in MTK voor ‘Magyaar’, dat de joden van de club expliciet aan de zaak van het Hongaarse nationalisme bond. De club bouwde zijn stadion zelfs bewust aan de Hongarijeweg. In ruil voor hun trouw aan de zaak verdienden de joden aanzien in de samenleving van Boedapest. De inschikkelijke sfeer van de stad zorgde ervoor dat de gemeenschap uitgroeide tot een van de grootste groepen joden ter wereld. De groep was zo groot dat James Joyce en anderen de stad omdoopten in ‘Judapest’.
Na de ineenstorting van het Habsburgse rijk en het rampzalige Hongaarse experiment met de communistische revolutie in 1919 kwam deze vreedzame coëxistentie tot een eind. Joden ontwikkelden zich tot de favoriete zondebok van de nationalistische politici. Deze politici en hun kranten beschreven MTK als een krachtig symbool van de verderfelijkheid van de joden. Ze lieten de kwaadaardigste antisemitische stereotypen op de club los – die zou bestaan uit geldgraaiers, ontwortelde huurlingen en valsspelers. In de jaren veertig kwamen deze nationalisten aan de macht en verbonden ze zich aan de nazi’s. Ze hieven MTK helemaal op vanwege zijn etnische aard. Nadat de Tweede Wereldoorlog deze fanatieke fascisten had weggevaagd, bliezen de communisten MTK nieuw leven in. De Partij stelde de club onder bescherming van diverse vakverenigingen en de geheime dienst.
Maar wie de beschermheer ook was, de identiteit van de club is nooit veranderd. Ondanks de vele inspanningen van supporters en bestuurders kon de joodse glans nooit van MTK afgekrabd worden. Zelfs nu Hongarije in het democratische tijdperk lid wordt van de Europese Unie, steunen maar weinig niet-joden MTK. Daarvoor moet je nog steeds over een sociale barrière heen, die zelfs door de meest liberale, onbevooroordeelde Hongaren niet vaak wordt genomen. Voor hen staat het dragen van een MTK-shirt gelijk aan het dragen van een keppeltje. Het gevolg is dat één van de twee beste clubs van Hongarije verworden is tot een getto in de oudste Europese betekenis van het woord: een distillaat van de Europees-joodse toestand als de bitterzoete mengeling van het grootste succes en de meest eenzame ellende.
[1] Een tot Amerikaan genaturaliseerde Italiaan (Angelo Siciliano), die begin jaren twintig van de vorige eeuw een fysiekwedstrijd won en uitverkozen werd tot ‘de best ontwikkelde man’ aller tijden. Sprak met zijn advertentieslogan ‘Are you a man or a mouse?’ miljoenen naar spiermassa hunkerende mannen over de hele wereld aan.
[2] Eerste Amerikaanse business school, opgericht in 1881. Opleiding van de University of Pennsylvania.
[3] Naam van het voormalige honkbalstadion van New Yorkse honkbalclubs als de Yankees en de Mets.
[4] Genoemd naar de Russische veldheer Potemkin, die Catharina II aan de macht bracht, en in 1787 de Potemkindorpen liet bouwen, gevels zonder iets erachter, om haar een gunstige indruk te geven van de kolonisatie.
[5] Hard Gras,nummer 22, L.J. Veen, Amsterdam, maart 2000.
[6] Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2001.
‘Ja, heb je iets lekker lichts?’
‘Wat denk je van dit korte lijstje: Beroemde Joodse Sportlegendes.’
- De film Airplane!, 1980
I
Ik ben opgegroeid met het idee dat er per decennium hooguit één grote joodse atleet te bewonderen is dankzij een zeldzaam fortuinlijke mix van genen. In de jaren zestig was er de pitcher Sandy Koufax van de Los Angelos Dodgers, in de jaren zeventig de zwemmer Mark Spitz en daarna volgden vele loze jaren. Thuis beeldden mijn vader en ik ons in dat diverse atleten stilletjes joods waren, zoals ooit de Marrano-overlevers van de Spaanse inquisitie. Mijn vader was er heilig van overtuigd dat Sid Bream, een magere, energieke eerste honkman van de Atlanta Braves, een uitverkorene was. En inderdaad maakten zijn voor- en achternaam hem tot een aannemelijke geloofsgenoot. Maar terugkijkend waren er biografische details die onze analyse waarschijnlijk zouden hebben ondergraven. Sid Bream sprak graag over zijn liefde voor de jacht en hij reed in een pickup truck. Goed, hij had een snor als Mark Spitz, maar dat was twintig jaar nadat dat mode was in onze gemeenschap. De simpele waarheid was dat we het niet aandurfden Breams werkelijke etnische achtergrond uit te zoeken.
Voordat Bream tot de verbeelding van ons gezin begon te spreken, was ik op de voetbalclub Hakoah uit Wenen gestoten, de Oostenrijkse kampioen van 1925. Hakoahs grootste triomf stamde uit de tijd dat het Oostenrijkse voetbal de gouden standaard voor stijl en strategie zette. Hoewel de club maar een paar zeldzame ontmoetingen had met de andere grote teams uit dat tijdperk, won Hakoah de meeste van die wedstrijden. Op basis van al het bewijsmateriaal dat voorhanden is, kan gesteld worden dat de joodse stervoetballers gedurende korte tijd één van de beste elftallen ter wereld vormden.
Hakoah werd voor het eerst onder mijn aandacht gebracht door een boek dat ik vond toen ik rondsnuffelde in de voormalige slaapkamer van mijn oom in het huis van mijn grootouders: Grote Joodse Sportlegendes. Het had een rafelige blauwe rug die losgemaakt kon worden en dan de kale band blootlegde. Bruinige foto’s vulden de bladzijden. Toen dit op mijn achtste in mijn bezit kwam, werd het meteen mijn favoriete boek. Omdat het was geschreven in de vroege jaren vijftig, stond het niet ver af van de glorietijd van Amerikaans-joodse topatleten als quarterback Sid Luckman van de Chicago Bears en eerste honkman Hank Greenberg van de Detroit Tigers. Zoals zoveel van het joodse leven van dat moment was het boek schizofreen ten aanzien van de etnische identiteit. Als ik het me goed herinner, was het een lofzang op zowel het joodse succes als op de aanpassing aan een andere cultuur, maar toch het meest op de aanpassing. Er stond geen davidster op het omslag en het bevatte geen anekdotes over het feit dat Greenberg een cruciale laatste wedstrijd van het seizoen liet schieten om bij de eredienst ter gelegenheid van Jom Kipoer aanwezig te kunnen zijn. Daarom spatte Hakoah me van de bladzijden tegemoet. De spelers van Hakoah schoven hun joodse cultuur niet naar de achtergrond. Het team had een Hebreeuwse naam en toonde zijn joodse identiteit op de shirtjes.
Anders gezegd: vanaf het begin had Hakoah me een hersenschim geleken. Mijn speurtocht naar het team verergerde dat nog. Ik reisde af naar Wenen met toezeggingen van academici en communistische leiders om me te helpen. Op grond van hun informatie kon ik langzamerhand de namen achterhalen van Weense joden van in de tachtig en negentig, die enige herinnering zouden kunnen hebben aan het kampioensseizoen.
Sinds 1940 is de joodse bevolking van Wenen geslonken van ongeveer 200.000 tot 7.000. Een deel van dit kleine aantal resterende joden betreft immigranten uit het voormalige Oostblok en een handvol Israëli dat voor zaken naar de stad is verhuisd. Maar het gros bestaat uit oorspronkelijke bewoners op leeftijd. Velen van hen hebben kinderen in de Verenigde Staten en hebben daar ook zelf vele jaren doorgebracht. Maar ze zijn voor hun laatste levensdagen teruggekeerd naar de stad van hun jeugd, waar ze hun vertrouwde leven kunnen leiden. Omdat zoveel Oostenrijkers de nazi’s enthousiast hadden binnengehaald, verexcuseren ze zich vaak voor hun keuze om weer in Wenen neer te strijken.
Zo vertelde een gepensioneerde economieprofessor me met een perfect Amerikaans accent: ‘Wat moet ik anders? Ik weet dat de Oostenrijkers het ergste zijn van allemaal. Misschien zouden ze het weer net zo doen. Maar ik heb hier mijn interesses en mijn vrienden. Het is hier aangenaam toeven.’
Deze joden op leeftijd wilden dolgraag praten over het verleden, over de politiek en over hun liefde voor de Verenigde Staten. Ze nodigden me uit voor maaltijden in een Chinees restaurant en voor gebak in een grand café. Maar helaas hadden deze conversaties in de verste verte niets met voetbal te maken. Geen van hen had het spel gespeeld. Hun ouders vonden het te ordeloos, gewelddadig en boers voor hun kinderen. Weense joden behoorden tot de meest burgerlijken van de bourgeoisie. En zelfs deze oude joden waren te jong om zich Hakoahs gloriedagen van de jaren twintig te herinneren.
‘Misschien is er iemand in New York met wie je daarover kunt praten,’ vertelden ze me.
Ik had de hele wereld afgereisd om me te laten vertellen dat de antwoorden op mijn vragen mogelijk gevonden zouden kunnen worden in de gerookte visbranche van Zabar op Broadway.
Helaas maakte ik in New York en Florida, waar ik nog meer namen had om me mee in verbinding te stellen, niet veel vorderingen; dat bleek haast onmogelijk. Iemand die zich Hakoah in zijn beste tijd zou kunnen herinneren, was óf te oud voor een goed functioneren van het geheugen óf niet meer in leven.
De historische nagedachtenis van de club bleek uiteindelijk te berusten bij de niet-joodse, Zweedse sportauteur Gunnar Persson uit de stad Hässelby, die ieder vleugje bewijs dat aan de club was gerelateerd met obsessieve gedrevenheid had opgespoord. Met zijn hulp kon ik het verhaal van de wonderjoden reconstrueren.
Hoewel het idee van een professionele joodse voetbalclub nu vreemd overkomt, is het alleen maar vreemd omdat zo weinig joodse voetbalclubs het tijdperk van Hitler hebben overleefd. In de jaren twintig waren vele joodse voetbalclubs opgericht in alle grote steden van Centraal Europa, zoals Boedapest, Berlijn, Praag, Innsbruck en Linz.
Joodse teams hulden zichzelf niet in Hongaars, Oostenrijks of Duits, maar in joods nationalisme, door hun zionisme tentoon te spreiden op hun mouwen en hun shirts. Tientallen jaren voordat Adolf Eichmann hen dwong om de gele ster te dragen, speelden sommige van deze clubs met het logo van koning David op hun borst. Ze liepen in blauw-witte tenues, de kleuren van Israël. Hun onbeschaamd Hebreeuwse namen als Hagibor (‘De Held’), Bar Kochba (naar de leider van de opstand tegen de Romeinen in de tweede eeuw) en Hakoah (‘De Kracht’) hadden een onmiskenbare nationalistische bijbetekenis.
Dat dit alles een buitengewoon politieke lading leek te hebben komt doordat deze clubs de producten waren van een politieke doctrine. De hele jodenbeweging was ervan overtuigd dat voetbal, en sport in het algemeen, hen zou bevrijden van het geweld en de tirannie van het antisemitisme. De polemist Max Nordau, één van de stichters van de zionistische beweging van rond 1900, ontwikkelde een leer met de naam Muskeljudentum, oftewel ‘spierballenjodendom’. Nordau redeneerde dat de slachtoffers van antisemitisme aan hun eigen ziekte leden, een toestand die hij Judendot, oftewel ‘joodse benauwdheid’ noemde. Het leven in de vieze jodenbuurt had de joden verwijfd en nerveus gemaakt.
‘In de nauwe joodse straten hebben onze arme ledematen verleerd om met plezier te bewegen,’ sprak hij. ‘In de somberheid van huizen die verstoken zijn van zonlicht zijn onze ogen eraan gewend geraakt nerveus te knipperen. Uit angst om voortdurend te worden lastiggevallen is ons stemgeluid gedempt tot een bezorgd gefluister.’
Om het antisemitisme terug te dringen en de Judendot uit te roeien moesten de joden niet alleen hun staat opnieuw uitvinden, ze moesten ook hun lichamen weer ontdekken. Hij schreef Muskeljudentum voor als medicijn voor deze ziekte.
Zo schreef Nordau: ‘We willen het weke joodse lichaam zijn verdwenen kracht teruggeven en het gespierd en sterk, kwiek en machtig maken.’ Joden, benadrukte hij in artikelen en lezingen, zouden moeten investeren in het aanleggen van gymnastiekzalen en atletiekbanen, omdat sport ‘ons in lichaam en geest zal vormen’.
Spierballenjodendom was geen intellectuele dromerij. Nordau’s verheven woorden druppelden door naar de leiders van de joodse gemeenschappen in Centraal Europa. Van de tweeënvijftig Olympische medailles die Oostenrijk tussen 1896 en 1936 had veroverd, waren er achttien voor joden – elf keer zoveel als ze zouden hebben gewonnen als hun prestaties in overeenstemming waren geweest met hun aandeel in de bevolking. En hoewel veel van deze prestaties werden geleverd in individuele sporten als schermen en zwemmen, blonken joden ook uit in voetbal. Tussen 1910 en 1930 bestond een flink deel van het Hongaarse nationale voetbalteam uit joden. Voor een korte periode evenaarde het joodse sportsucces de joodse intellectuele prestaties.
Er is iets griezeligs aan Max Nordau’s beschrijving van het zwakke, verwijfde joodse lichaam. Dat zit hem in zijn overeenkomsten met de antisemitische karikatuur van joden. Misschien is dat geen toeval. Zionisme en het moderne Europese antisemitisme druppelden uit dezelfde intellectuele kraan. Beide bewegingen ontstonden rond de eeuwwisseling, middenin de eerste golf van massale mondialisering en verscheurende sociale verandering, toen de Europese intelligentsia zich sterk verzette tegen de waarden van de verlichting. Ze omhelsden een wetenschappelijk rassenconcept, een haast homo-erotische obsessie met het perfectioneren van het lichaam en een romantisch idee van het moederland. Geen van deze elementen refereerde ook maar enigszins aan de universele broederschap van de mensheid, het ideaal van de Franse Revolutie.
Maar die beweging tegen de verlichting in is allang weer voorbij. Hij werd in de oorlog verslagen en intellectueel te schande gezet. De laatste vijftig jaar is de Europese politiek hard de andere kant op gehold, terug naar de verheerlijking van de rede en van het geloof dat iedereen gelijk is. Dat is met stelligheid de drijfveer achter de Europese Unie, die erop vertrouwt dat conflicten voorkomen kunnen worden door dialoog en dat gemeenschappelijke belangen zelfs de diepste vijandschap kunnen opheffen.
Deze liberalisering in het denken heeft het Europese systeem echter niet gezuiverd van het antisemitisme. Volgens de meeste beschouwingen is het continentale antisemitisme in het naoorlogse tijdperk nog net zo sterk aanwezig, misschien zelfs nog wel sterker. Het bestaat zeker in het Europese voetbal. Maar dat betekent niet dat het Europese antisemitisme hetzelfde karakter heeft als vóór de oorlog. Het is een volstrekt ander beest, dat lang niet zo dodelijk is en minder kwaadaardig is geworden door de Europese gedaanteverwisseling als gevolg van de mondialisering. Dankzij de immigratie van Afrikanen en Aziaten zijn de joden als primaire objecten van Europese haat vervangen. Deze veranderingen zijn in het klein zichtbaar in de geschiedenis van het joodse voetbal. Maar voordat de hedendaagse situatie uitgelegd kan worden, is het noodzakelijk om terug te gaan in de tijd en het verhaal van het Weense Hakoah te vertellen.
II
In het begin van de twintigste eeuw ontdekten revolutionaire bewegingen ter linker en rechter zijde van het politieke spectrum de politieke winst die met voetbal te behalen was. Socialistische jeugdclubs sponsorden teams en eerzuchtige fascisten probeerden zichzelf in verband te brengen met populaire clubs. In Wenen zag een kleine groep zionisten deze mogelijkheden van het spel ook. Van deze groep maakten onder andere een tandarts en een rechter deel uit, evenals Fritz Beda-Löhrner, de schrijver van de cabaretsong ‘Yes, We Have No Bananas’. Ook zij wilden het voetbal steunen uit naam van hun beweging.
In 1909 richtte deze groep de Hakoah gymnastiekclub op in de geest van Max Nordau. De naam is het Hebreeuwse woord voor kracht en dat was precies de doelstelling van de club volgens de leer van Nordau: kracht genereren. Het team zou stereotypen moeten doorbreken, maar in een belangrijk opzicht bevestigde het die juist. Voordat enige andere club in de wereld dat deed, speelde Hakoah flink in op de marktwerking. Het betaalde zijn spelers en het betaalde ze goed – wel drie keer het salaris van de gemiddelde arbeider. In combinatie met de ideologische missie stelden deze hoge lonen Hakoah in staat om een all-starteam van joodse spelers te formeren, gerekruteerd vanuit heel Oostenrijk en Hongarije. Hoewel de club uitsluitend joodse spelers opstelde, stelde het de beste ongelovigen aan als coach, waaronder Engelsen die de nieuwste tactische inzichten konden overbrengen.
Er was een gevaar verbonden aan het Hakoah-concept. Weense antisemieten hadden over het algemeen weinig aanleiding nodig voor scheldtirades of knokpartijen, maar Hakoah zorgde voor de beste aanleiding die ze konden bedenken. De gangbare beschimpingen van supporters van de tegenpartij bestonden onder meer uit Drecksjude (vuile jood) en het oxymoronachtige Judensau (joods zwijn). Om te garanderen dat de eigen supporters levend aan hun belagers zouden kunnen ontsnappen, liet Hakoah een stel lijfwachten aanrukken van de worstel- en boksclubs die het ook runde. De meest tot de verbeelding sprekende joodse ordebewaker was worstelaar Mickey Herschel. Op foto’s ziet hij er in zijn worstelpak uit als Charles Atlas[1], met een gespierdheid die onmogelijk lijkt in een wereld zonder proteïneshakes en anabole steroïden. Herschel en zijn manschappen ontwikkelden zich tot een veiligheidsdienst voor de héle joodse gemeenschap. Soms hielden ze zich op in de omgeving van synagogen en wierpen daarbij woeste blikken op mogelijke deelnemers aan jodenpesterij.
Uit krantenverslagen uit die tijd blijkt absoluut niet dat het joodse team grote kwaliteiten bezat. Maar de knipsels maken wel gewag van enthousiaste joodse supporters en de fitheid van de spelers. De meest indrukwekkende prestatie werd geleverd in het topjaar van Hakoahs geschiedenis. In de op twee na laatste wedstrijd van het seizoen 1924-1925 kwam een tegenspeler hard in op Hakoahs keeper Alexander Fabian, Hongaar van geboorte, toen die de bal al vasthad. Fabian viel op zijn arm en verwondde die dusdanig dat hij onmogelijk op doel kon blijven staan. Dit was geen gemakkelijk oplosbaar probleem, omdat de regels in die tijd het vervangen van spelers onder alle omstandigheden verboden. Daarom kwam Fabian terug in het veld met zijn arm in een mitella en wisselde hij van positie met een teamgenoot. Hij verhuisde naar de rechtsbuitenplaats. Zeven minuten na zijn rampzalige verwonding zette Hakoah een snelle tegenaanval in. Teamgenoot Erno Schwarz speelde de bal precies in Fabians voeten. Zo scoorde Fabian negen minuten voor tijd het winnende doelpunt en haalde hij het kampioenschap voor Hakoah binnen.
In feite werd Hakoah precies wat zijn oprichters hadden beoogd: een roemrijk team, op sleeptouw genomen door vooraanstaande joden. Maar diezelfde joodse elite keerde zich van het voetbal af toen vertegenwoordigers van de woeste arbeidersklasse Hakoah gingen steunen, uit angst dat het van de ongelovigen afgedwongen respect daardoor weer zou verdwijnen. Steeds meer aangepaste joden die tegenover ongelovigen hun identiteit niet wilden uiten of er niet mee te koop wilden lopen, vulden de 18.000 plaatsen in Hakoahs stadion in het tweede district van Wenen. Ze vertelden elkaar verhalen over hoe een ongelovige die wilde dat Hakoah een rivaal van zijn eigen club zou verslaan, ‘Kom op, heren joden’ schreeuwde, een ontzaglijk respectvolle toejuiching in vergelijking met de andere.
De Amerikaanse diplomaat Edmund Schechter gaf in een biografie over zijn Weense jeugd aan: ‘Elke Hakoah-overwinning vormde een nieuw bewijs dat de periode van joodse minderwaardigheid in fysiek opzicht ten einde was gekomen.’
Nadat de ploeg eerst met behulp van moderne managementtechnieken was opgebouwd, maakte Hakoah de successen te gelde via een marketingplan dat opgesteld had kunnen zijn door een afgestudeerde van Wharton[2]. Buiten het seizoen toerde Hakoah de wereld rond op de manier waarop Manchester United tegenwoordig zijn merknaam opbouwt met uitstapjes naar het Verre Oosten en Amerika. Maar in plaats van shirtjes te verkopen, verspreidde Hakoah het zionisme. Als voorbereiding op de bezoeken stuurde Hakoah vertegenwoordigers vooruit om geroezemoes over Muskeljudentum tot stand te brengen en kaartjes te verdelen onder bedrijven met joodse medewerkers. Ze haalden enorme menigten over om deze attractie te komen bekijken. In New York trok Hakoah 46.000 fans naar de Polo Grounds[3]. Litouwse joden fietsten een hele nacht om de club te zien spelen. Dergelijk publiek bracht het spel van Hakoah tot een hoogte die ver boven het normale niveau lag.
Tegen de Londense ploeg van West Ham United behaalden de joden een 5-1 zege. Critici wijzen terecht op de fouten in de verdediging van West Ham die dag. Ook is het waar dat de ‘Hammers’ de reizende joden niet erg serieus namen en vooral reservespelers opstelden. Hoe dan ook, de prestatie staat: vóór Hakoah had geen enkel continentaal team een Engelse club verslagen op Engelse bodem, dezelfde grond waarop het spel was ontwikkeld.
Het succes had echter een onbedoeld gevolg. Tijdens de trip van 1925 vingen de Hakoah-spelers een glimp op van New York, de metropool die onaangetast leek door het Europese antisemitisme. Ze beschouwden het als hun Zion in de plaats van Jeruzalem en in de loop van het volgende jaar emigreerden ze daar massaal naartoe. Beroofd van negen van zijn beste spelers probeerde Hakoah zich wel weer op te richten, maar het kwam niet verder dan de middelmaat. De rest van zijn korte leven streed de club voor het behoud van een plaats in de hoogste divisie van het Oostenrijkse voetbal, waaruit het af en toe wegviel. Totdat de spelers moesten strijden tegen de dood. Met de ‘Anschluss’ van 1938 en de Duitse overheersing van de natie hief de Oostenrijkse bond Hakoah op, verklaarde het de resultaten van de reeds gespeelde wedstrijden nietig en droeg het het stadion van de club over aan de nazi’s.
Toen ik vanuit Wenen terugkeerde naar Washington, bezocht ik de bibliotheek van het nationale Holocaust museum. Een student had me gewezen op een documentaire die beelden bevatte van Hakoah-spelers. Der Führer Schenkt den Juden Eine Stadt geeft het leven weer in het concentratiekamp in het Tsjechoslowaakse Theresienstadt. De nazi’s hadden Theresienstadt gesticht als een potemkindorp[4] dat ze konden openstellen voor bezoeken van het Rode Kruis en andere humanitaire organisaties. Hier konden joden lezingen bijwonen en symfonieën opvoeren. Hoe kon er dan sprake zijn van genocide?
Tevreden over hun vermogen om de humanitaire organisaties zand in de ogen te strooien, waren de nazi’s van plan om Theresienstadt te tonen aan een veel breder publiek. Ze wilden de beelden op film zetten en wijd en zijd verspreiden. In de zomer van 1944 droegen de nazi’s de grote joodse komiek en regisseur Kurt Gerron op om de film te maken. Gerron had als tegenspeler van Marlene Dietrich naam gekregen tijdens de filmrenaissance van Weimar. Maar nu maakte hij niet alleen opnames ter bevestiging van zijn reputatie; hij geloofde dat hij een film zou kunnen maken waarmee hij de SS voldoende zou behagen om zijn leven te redden.
De nazi’s hadden Gerron een onmogelijke opdracht gegeven. Ze hadden hem gevraagd een film te maken zonder hem enige zeggenschap te geven over het script of de montage. Het resulteerde erin dat hij in Auschwitz stierf zonder ook maar één van de 5.000 meter geschoten film te hebben gezien. Bovendien leenden de inwoners van Theresienstadt zich niet voor propaganda. Zelfs de modernste speciale effecten zouden geen compensatie hebben kunnen bieden voor hun trieste gezichten tijdens het schaken of voor de akelige wanhoop waarmee kinderen stukken brood met boter van een bord af graaiden.
Om de nazi’s te paaien omarmde Gerron hun stijl – vooral met betrekking tot hun verering van het lichaam. Vrouwen beoefenen aerobics in korte broeken. Een arbeider in blote bast laat zijn hamer neerkomen op een aambeeld dat stalen buizen omklemt. Een groep mannen voetbalt. Het is de perverse nazi-omkering van Muskeljudentum.
Verteller: ‘De invulling van vrije tijd wordt aan mensen zelf overgelaten. Vaak stromen arbeiders samen voor voetbalwedstrijden, Theresienstadts populairste sportevenementen.’
De binnenplaats van de oude militaire barakken van het kamp wordt gebruikt als veld. Mannen en jongetjes proppen zich in de portieken van de barakken die uitzien op het smerige terrein. De camera draait mee met de teams die elkaar fel bestrijden tot aan de wanden van de barakken. Net zoals Hakoah draagt één team de Jodenster op zijn witte shirts. Het andere team draagt donkere shirts.
Verteller: ‘De teams hebben vanwege de beperkte ruimte elk slechts zeven spelers.’
Spelers geven de scheidsrechter een hand.
Verteller: ‘Maar toch zien de enthousiaste toeschouwers een van begin tot eind bevlogen wedstrijd.’
De wedstrijd begint. Sommige van de spelers in donkere shirts moeten professionals geweest zijn. Ondanks de beperkte ruimte voeren ze sluwe één-tweetjes uit en zetten ze behendig een corner om in een doelpunt. Bij elke goal springt de menigte geestdriftig op.
Twee minuten lang ontvouwt het schouwspel zich zonder commentaar. Dan switcht de scène abrupt naar het badhuis als huldeblijk aan de onberispelijke hygiëne van het kamp. Een rij naakte mannen marcheert naar de douches.
III
Het is geen nieuws dat, zestig jaar na Hakoah, het antisemitisme in Europa nog altijd voortwoekert. Er zijn zelfs signalen dat het toeneemt. Denk daarbij aan de opkomst van ultrarechtse politici in Frankrijk en Oostenrijk, een stijging van het aantal fysieke geweldsdelicten tegen Franse joden en het verschijnen van politieke cartoons die sterk doen denken aan de klassieke haakneusstereotypen. Hoe beangstigend dat ook is, in het belang van intellectuele eerlijkheid moet wel onderscheid gemaakt worden tussen het antisemitisme van vroeger en dat van tegenwoordig.
Het huidige antisemitisme is iets vreemds en nieuws – het is niet geheel sociaal acceptabel, maar ook niet helemaal onaanvaardbaar. Er bestaat misschien geen vreemder voorbeeld van deze houding tegenover joden dan bij Tottenham, een club uit Noord-Londen. Tottenhams supporters noemen zichzelf de ‘Yids’ of de ‘Yiddoes’. Uit hun mond klinkt dat, ook vanwege het Cockney-accent, als een botte minachting. De naam heeft dan ook zeker niet de prettigste gevoelswaarde. Toen de bendes van de Engelse fascist Oswald Mosley in 1936 door de joodse wijk East End in Londen marcheerden, schreeuwden ze: ‘Weg met de Yids.’ Door de geschiedenis heen hebben vele jodenhaters deze term precies op precies dezelfde manier gebruikt. Maar Tottenham-supporters gebruiken de bijnaam voor zichzelf juist op een tegenovergestelde, trotse manier.
Als een Tottenham-speler een steekpass geeft of op doel schiet van buiten het strafschopgebied, juichen de supporters hem toe door ‘Yiddo, Yiddo’ te scanderen. In fases van zwak spel prikkelen Tottenham-supporters hun geliefde team met het lied ‘Wie, wie, wie gooide de Yiddo’s eruit?’ Ze zingen hun favoriete spelers toe als ‘joden’, ook al valt geen van hen zelfs maar binnen de ruimste grenzen van het jodendom op grond van de joodse wet. Toen de grote, blonde, Duitse aanvaller Jürgen Klinsmann in 1994 bij de club kwam, eerden fans hem door te zingen:
‘Chim-chiminee, chim-chiminee
Chim-chim churood
Jürgen was Duitser
Maar nu is hij jood.’
Voor niet-ingewijden is de logica die ten grondslag ligt aan het verband tussen Tottenham en de joden niet duidelijk. Trouwens, dat is het waarschijnlijk ook niet voor Tottenham-fans – het woordgebruik betreft gewoon een uit het verleden stammend ritueel dat zonder nadenken wordt uitgevoerd. Voor zover ik kan nagaan, is de historische schakel de volgende: hoewel vele wijken in Londen joden herbergden, woonden in de wijk Stamford Hill bij de velden van Tottenham vooral chassidische joden, die in het zwart gekleed gingen en zich niet aangepast hadden aan de moderne samenleving. Het soort joden dat eruit sprong. Ze vormden een makkelijk doelwit waarop Tottenhams vijanden hun pijlen konden richten. De supporters van bijna alle clubs in de competitie hekelden Tottenham vanwege de buurt waar het vandaan kwam, maar het ergst waren hun rivalen van Chelsea van de andere kant van de stad. Ook al hadden ze haast net zoveel joodse supporters als Tottenham, toch schroomden de Chelsea-aanhangers niet om buitengewoon hatelijke verzen te scanderen.
‘Hitler doet het nog een keer / We houden ze niet meer / Geen Yid ziet Tottenham weer,’ was er één van.
‘Vergas een jood, jood, jood, diep in de oven en kook hem gaar,’ was een andere.
Hoe moet je dergelijk gif onschadelijk maken? Tottenhams strategie varieerde van het ontkennen van de gezangen en het veranderen van onderwerp tot het zelf uiten van beledigingen. Maar geen van deze benaderingen had veel effect. Voor het antwoord dat ze uiteindelijk bedachten, gebruikten ze een klassieke goocheltruc: ze bogen het scheldwoord om tot een eretitel. Het cruciale moment in deze transformatie deed zich voor bij een uitwedstrijd tegen Manchester City in de vroege jaren tachtig.
Tottenhams tegenstanders richtten zich tot hen met het volgende lied:
‘We komen vannacht naar Tottenham en zorgen dat iedereen onze pik goed ziet,
We komen vannacht naar Tottenham en zorgen dat iedereen onze pik goed ziet,
En we zingen ik heb een voorhuid, ik heb een voorhuid, ik heb een voorhuid, jij niet,
Wij hebben een voorhuid, wij hebben een voorhuid, jullie niet.’
In plaats van de slag passief te ondergaan, verzamelden de joodse supporters van Tottenham zich, stookten ze elkaar op om hun broeken te laten zakken en zwaaiden ze uitdagend met hun besneden leden. Het was een tegenzet die zo geestig en onweerlegbaar was, dat Tottenham er de woordenwisseling in één keer mee in zijn voordeel besliste.
Vreemd genoeg was het de groep hooligans, van wie velen rechtse sympathieën hadden, die de joodse identiteit het eerst adopteerde. Deze hooligans noemden hun misdadige club ‘The Yid Army’ en kozen de Israëlische vlag tot hun symbool. Na gewonnen gevechten tegen rivaliserende bendes wreven ze hun vijanden de nederlaag in door om ze heen te dansen onder het uitslaken van de kreet ‘Yiddo’.
Hooligans kunnen overkomen als een onbelangrijke groep fans, maar dat waren ze niet. Tot in de jaren negentig werden ze door veel andere fans beschouwd als een voorhoede van trendsetters, die respect verdienden voor hun maniakale toewijding aan de club. Daardoor sloeg Tottenhams joodse identiteit snel over van de harde kern op de andere fans en werd het een onderdeel van de clubcultuur. Voor wedstrijden vormden de straten naar het stadion het decor voor verkopers van T-shirts met teksten als Yid4ever.
Sommige van de grootste Europese voetbalclubs – Bayern München, Austria Wien, AS Roma – zijn door lasteraars bestempeld als ‘joodse’ clubs. In de meeste gevallen komt dat doordat hun vroegste supporters uit de rangen van de joodse bourgeoisie van vóór de Eerste Wereldoorlog stamden. Slechts één club in de wereld kan Tottenham de baas als joodse club. Supporters van Ajax uit Amsterdam versieren het stadion met Israëlische vlaggen, die op wedstrijddagen vlak buiten het stadion gekocht kunnen worden. De onvergetelijke combinatie van blonde Nederlanders met bierbuiken en rode Davidsterren op hun voorhoofd hoort bij wedstrijden van Ajax. En in tegenstelling tot Tottenhams officiële organisatie, die niets doet om de joodse identificatie te stimuleren, heeft Ajax het jodendom tot een onderdeel van zijn ethos gemaakt.
Tijdens de jaren zestig maakte Ajax korte metten met de onverteerbare tactieken van de Europese topclubs door traditionele, star defensieve formaties stuk te spelen met een meer creatieve speelwijze, waarin het toewijzen van strikte posities vermeden werd. De pers noemde het systeem ‘totaalvoetbal’. De architect van deze nieuwe esthetiek was sterspeler en jodenvriend Johan Cruijff. De vreemde rituelen bij zijn club voorafgaand aan wedstrijden omvatten de bezorging van een kosjere salami en de welbewuste uitwisseling van kleedkamergrappen gekruid met jiddische uitdrukkingen. Voor elke wedstrijd tapte voorzitter Jaap van Praag een joodse witz.
De joodse fysiotherapeut van de club, Salo Muller, vertelde: ‘De spelers vonden het leuk om joods te zijn hoewel ze het niet echt waren.’
De joden in Israël werden door deze gewoonten meer opgehemeld dan wie dan ook. Zoals Simon Kuper het zegt in zijn boek Ajax, de joden, Nederland[5], geloven veel joden dat Cruijff zelf een jood is. Dit is natuurlijk een stadslegende, maar wel een legende die hij zelf in leven houdt. Als hij Israël bezoekt, waar familieleden van zijn vrouw wonen, wordt hij gezien met een keppeltje op, waarop zijn nummer 14 is genaaid.
De gewaagde elftallen van Cruijff weerspiegelden de hippiecultuur van de jeugd die in de jaren zestig over Amsterdam kwam. Ook representeerden ze de filosemitische golf die de stad overspoelde. In die jaren hielp Nederland Israël meer dan enig ander Europees land en vertegenwoordigde het de joodse staat in de Verenigde Naties. Tijdens de oliecrisis van 1973 reed de Nederlandse minister-president voor de televisiecamera’s op een fiets om zijn solidariteit met de Israëliërs te tonen. In deze periode werd in Amsterdam een reeks joodse burgemeesters aangesteld. Dit alles gebeurde binnen een logische culturele context: de Nederlanders waren hun historie van verzet tegen de Duitse invasie aan het herontdekken en herwaarderen. Vanaf de jaren zestig werd in jaarlijkse herdenkingen de loftrompet gestoken over het heldendom van de massale februaristaking van 1941, waarin het protest tegen de nazibezetting tot uiting was gekomen. En de Nederlanders hadden er veel voor over om de verering van Anne Frank en de rechtschapen ongelovigen die haar familie in een Amsterdams achterhuis verborgen hadden, te koesteren.
Maar de Nederlanders verzonnen hun historie van verzet meer dan dat ze hem herontdekten. Zoals historici de laatste jaren onvermoeibaar hebben aangetoond, blonken de Nederlanders meer uit in het samenwerken met de nazi’s dan in het tegenhouden van hen. Nederland raakte een groter percentage van zijn joden aan de Holocaust kwijt dan enig ander land. In het kosmopolitische, tolerante Amsterdam hoort de identificatie met de joden op de manier van Ajax bij dit project van herformulering van de geschiedenis en verzachting van schuld. David Winner, de Engelse journalist die Het land van Oranje: Kunst, kracht en kwetsbaarheid van het Nederlandse voetbal[6] schreef, redeneert dat Ajax zich bezighoudt met een ‘onbewuste daad van postholocaustsolidariteit met de vermoorde, in Amsterdam niet meer aanwezige joden’.
Dit is een milde interpretatie, die een significante sociologische waarheid zal bevatten. Maar hij is iets te welwillend ten aanzien van het Nederlandse streven naar vereffening. De Nederlanders zijn niet zo ver gekomen als ze graag geloven. Het medeleven met de joden in het voetbalstadion heeft een zwakke fundering. De essentie van het antisemitisme is de behandeling van de joden als buitenaardse wezens geweest, als gevaarlijke indringers die een staat binnen de staat vormden. Tweehonderd jaar lang deed een aanzienlijke reeks Europese joden zijn best om deze verzinsels te ontzenuwen. Zelfs zionisten als Max Nordau, die zich beijverden voor het idee van de joodse staat, wilden uiteindelijk niets liever dan geaccepteerd te worden als volwaardige Europeanen. Zij droomden van aanpassing.
Helaas hebben zij deze acceptatie ondanks de Holocaust en de stichting van de staat Israël nog steeds niet echt bereikt. Zelfs als de Europeanen zich met de joden identificeren, zoals in de gevallen van Ajax en Tottenham, bevestigen zij dat joden vreemdelingen zijn, anders dan zijzelf. Ze behandelen joden nog steeds als bizarre curiositeiten door ze te reduceren tot uitheemse symbolen – keppeltjes, bakkebaarden, davidsterren.
Er is een parallel met het Amerikaanse gebruik van indianen als sportmascottes, zoals in het geval van de Washington Redskins, Cleveland Indians en Florida State Seminoles. Je zou kunnen betogen dat deze bijnamen als compliment bedoeld zijn, namelijk als een hulde aan de moed en de vechtlust van de inheemse Amerikanen. En is een diepe buiging niet een betere manier om de oorspronkelijke bewoners tegemoet te treden dan ze af te slachten? Maar er zit een flinke barst in deze redenering. Amerikanen kunnen deze buiging alleen maken omdát ze de indianen afgeslacht hebben. Er is niemand om bezwaar te maken tegen het feit dat ze gereduceerd worden tot stripfiguren. Dit verergert het probleem op een perverse manier. De afbeeldingen van de mascottes zetten de indianen vast in de tijd door ze, compleet met verentooien en leren lendendoeken, te portretteren in het tijdsbeeld van de verovering van het westen in de negentiende eeuw. Zo wordt het onmogelijk om je voor te stellen dat de overgebleven indianen ooit hun primitivisme afgeschud hebben, hun reservaten verlaten hebben en geassimileerd zijn in de samenleving. Eenzelfde karikatuurbeeld kleeft de Europese joden aan. Hoezeer ze ook hun best doen, in de continentale geest blijven het buitenstaanders en ‘anderen’. Deze behandeling bevestigt een oude spreuk, die het wat sterk uitdrukt maar wel een kern van waarheid bevat: een filosemiet is een antisemiet die van joden houdt.
Maar om het hierbij te laten zou iets te simpel zijn. Europa heeft een lange weg afgelegd sinds de oorlog. Gedeeltelijk is het op eigen kracht veranderd. Het kwam terug van de gruwelijke daden die het had gepleegd – en het heeft zich strijdvaardig gekeerd tegen racisme, militarisme en nationalisme. Ironisch genoeg heeft juist deze politieke correctheid een onzinnig onbehagen tot stand gebracht ten opzichte van Israëls compromisloze verdediging van de joodse staat en aanhoudende militaire beantwoording van terrorisme. Als Europa nu aan het afglijden is naar antisemitisme, komt dat meer voort uit een rechtlijnige toewijding aan de idealen van de verlichting, dan uit geërfde haatgevoelens ten opzichte van de moordenaars van Christus.
Politicoloog Mark Lilla van de universiteit van Chicago schreef: ‘Ooit werden de joden bespot omdat ze geen eigen staat hadden. Nu worden ze bekritiseerd omdat ze er wel een hebben. Veel West-Europese intellectuelen van wie de tolerantie en zelfs de affectie voor joden niet in twijfel getrokken kan worden, vinden het bestaan [van Israël] onbegrijpelijk. Hieraan ligt geen antisemitisme of zelfs antizionisme in de gebruikelijke zin ten grondslag. Het komt doordat Israël een volksstaat is, en daar trots op is – de volksstaat van de joden. En dat brengt het postnationale Europa ernstig in verlegenheid.’
Ook is Europa veranderd als gevolg van de mondialisering. Het meest opvallend is dat het continent is overstroomd met immigranten. Voor de oorlog waren joden en zigeuners de buitenstaanders die vanuit de Europese cultuur het meest te verduren hadden van de minachting voor hun anders zijn. De komst van mensen uit Senegal, Pakistan en China heeft het Europese nationalisme niet begiftigd met een aantoonbaar groter multi-etnisch saamhorigheidsgevoel. Het heeft de haat over meerdere groepen verdeeld, zodat die zich niet meer richt op één enkele etnische groep die buitengesloten wordt. Dit kun je in het voetbalstadion duidelijk zien. Rauw antisemitisme is uitzonderlijk. De meeste haat wordt geuit ten opzichte van zwarte spelers in de vorm van apengeluiden en racistische beschimpingen, afkomstig van het publiek en van tegenspelers. En buiten het stadion zijn het vaak de moslims die te lijden hebben van de schijnheiligheid van de meerderheid.
Net zo belangrijk is dat het bestaan van zogenaamde joodse voetbalclubs als Tottenham en Ajax een grote stap voorwaarts betekent in vergelijking met de vroegere jodenvervolging. In plaats van de joden uit te maken voor bevuilers van het land, hebben groepen uit de werkende klasse zichzelf tot jood gebombardeerd, ook al is het op spottende toon.
Overigens blijven er natuurlijk nog genoeg plaatsen in Europa over waar veel minder ruimte is voor ironie.
IV
In de oude Duitse wijk van Zuid-Boedapest bij het stadion zet de politie supporters op een rij en fouilleert ze. Hoewel ze messen en diverse projectielen in beslag nemen, zijn ze er meer in geïnteresseerd te voorkomen dat spandoeken naar binnen worden gesmokkeld die het land ongewenste aandacht zouden kunnen bezorgen. Het is te wijten aan het Hongaarse politiewerk – of misschien aan de vastberadenheid van de supporters – dat ze dat doel zelden bereiken. Supporters van Ferencvaros wikkelen de spandoeken om hun lichaam en verbergen ze onder hun kleren. Voor de wedstrijd spreiden ze de doeken zo uit dat ze meerdere rijen in beslag nemen. Eentje begint met ‘De treinen vertrekken….’ Een tweede besluit ‘….naar Auschwitz.’
Deze slogan bevat zo’n beetje alles wat je hoeft te weten over de sfeer in de arena. Maar wat Ferencvaros-supporters zo afschrikwekkend maakt is niet zozeer de diepte van hun haat; het is meer de breedte ervan. Ze beschikken over een oneindig repertoire van op Dr. Mengele geïnspireerde liederen en kreten. Typerende teksten bevatten strofen als ‘Vuile joden, vuile joden, gaskamers, gaskamers.’ Ook zijn er voortdurend herhalingen van het mantra ‘zeep, beenderen’. Alsof de verbeelding van het doodskamp nog niet duidelijk genoeg is, duwen de fans hun tong tegen hun gehemelte om een gesis voort te brengen dat het vrijlaten van gas voorstelt. In de jaren negentig zetten ze een tijdlang het gejuich om doelpunten kracht bij met een opgeheven arm ten teken van de Hitlergroet.
De supporters van Ferencvaros zijn niet bijzonder kieskeurig in wie ze bestempelen als ‘vuile joden’. Bijna al hun Hongaarse tegenstanders worden op deze manier met denigrerende teksten overladen. Maar het hatelijkste gedrag reserveren ze voor hun aloude aartsrivalen van MTK Boedapest. Eerlijkheidshalve moet daarbij vermeld worden dat de Ferenvaros-supporters lang niet de enigen zijn die MTK zwart maken.
Op het eerste gezicht lijkt deze verachting op jaloezie. MTK bezit een lange erelijst. De club won eenentwintig landskampioenschappen en eindigde achttien keer als tweede. Dankzij een steenrijke eigenaar is de club recentelijk opgeleefd en heeft het drie van de laatste vijf Hongaarse bekers aan de erelijst toegevoegd. Gewoonlijk zorgt een dergelijke zegereeks voor een flinke achterban die de fanatieke aanhang van tegenstanders onder de voet loopt. Jongens van achttien voelen zich immers snel aangetrokken tot een succesvolle club. En volwassen supporters, die trouw blijven als hun club er een zooitje van maakt, tonen trots hun toewijding door een embleem aan het achteruitkijkspiegeltje van hun auto te hangen. Maar het vreemde van MTK is dat het succes de schare volgelingen niet groter heeft gemaakt. Zelfs tijdens kampioensseizoenen mag de club zich gelukkig prijzen als er bij thuiswedstrijden meer dan duizend supporters komen opdagen. Vaak zijn de supporters van het bezoekende team in de meerderheid.
Het bestuur van MTK zal het officieel niet toegeven, maar de supporters wel: de reden dat er zo weinig fans en zoveel vijanden zijn, is dat het een joodse club is. Dat is te zeggen, MTK is in 1888 opgericht door lokale joodse zakenlieden en in het begin van de twintigste eeuw bestond het team voornamelijk uit joodse spelers. Voor het eind van de Eerste Wereldoorlog was dat niet zo’n stigma. Joden waren vroege en vurige pleitbezorgers van het Hongaarse nationalisme geweest. Anders dan Hakoah had MTK geen zionistisch oogmerk. Feitelijk stond de M in MTK voor ‘Magyaar’, dat de joden van de club expliciet aan de zaak van het Hongaarse nationalisme bond. De club bouwde zijn stadion zelfs bewust aan de Hongarijeweg. In ruil voor hun trouw aan de zaak verdienden de joden aanzien in de samenleving van Boedapest. De inschikkelijke sfeer van de stad zorgde ervoor dat de gemeenschap uitgroeide tot een van de grootste groepen joden ter wereld. De groep was zo groot dat James Joyce en anderen de stad omdoopten in ‘Judapest’.
Na de ineenstorting van het Habsburgse rijk en het rampzalige Hongaarse experiment met de communistische revolutie in 1919 kwam deze vreedzame coëxistentie tot een eind. Joden ontwikkelden zich tot de favoriete zondebok van de nationalistische politici. Deze politici en hun kranten beschreven MTK als een krachtig symbool van de verderfelijkheid van de joden. Ze lieten de kwaadaardigste antisemitische stereotypen op de club los – die zou bestaan uit geldgraaiers, ontwortelde huurlingen en valsspelers. In de jaren veertig kwamen deze nationalisten aan de macht en verbonden ze zich aan de nazi’s. Ze hieven MTK helemaal op vanwege zijn etnische aard. Nadat de Tweede Wereldoorlog deze fanatieke fascisten had weggevaagd, bliezen de communisten MTK nieuw leven in. De Partij stelde de club onder bescherming van diverse vakverenigingen en de geheime dienst.
Maar wie de beschermheer ook was, de identiteit van de club is nooit veranderd. Ondanks de vele inspanningen van supporters en bestuurders kon de joodse glans nooit van MTK afgekrabd worden. Zelfs nu Hongarije in het democratische tijdperk lid wordt van de Europese Unie, steunen maar weinig niet-joden MTK. Daarvoor moet je nog steeds over een sociale barrière heen, die zelfs door de meest liberale, onbevooroordeelde Hongaren niet vaak wordt genomen. Voor hen staat het dragen van een MTK-shirt gelijk aan het dragen van een keppeltje. Het gevolg is dat één van de twee beste clubs van Hongarije verworden is tot een getto in de oudste Europese betekenis van het woord: een distillaat van de Europees-joodse toestand als de bitterzoete mengeling van het grootste succes en de meest eenzame ellende.
[1] Een tot Amerikaan genaturaliseerde Italiaan (Angelo Siciliano), die begin jaren twintig van de vorige eeuw een fysiekwedstrijd won en uitverkozen werd tot ‘de best ontwikkelde man’ aller tijden. Sprak met zijn advertentieslogan ‘Are you a man or a mouse?’ miljoenen naar spiermassa hunkerende mannen over de hele wereld aan.
[2] Eerste Amerikaanse business school, opgericht in 1881. Opleiding van de University of Pennsylvania.
[3] Naam van het voormalige honkbalstadion van New Yorkse honkbalclubs als de Yankees en de Mets.
[4] Genoemd naar de Russische veldheer Potemkin, die Catharina II aan de macht bracht, en in 1787 de Potemkindorpen liet bouwen, gevels zonder iets erachter, om haar een gunstige indruk te geven van de kolonisatie.
[5] Hard Gras,nummer 22, L.J. Veen, Amsterdam, maart 2000.
[6] Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2001.