Op zondagavond 5 april 1959 is er voor het eerst een televisieprogramma met samenvattingen van sportwedstrijden van die dag. Sinds die dag is Studio Sport, dat aanvankelijk onder de namen nts Sport en Sport in beeld op de buis kwam, een nationaal instituut. Studio Sport 50 jaar is een rijk geïllustreerde biografie van het meest bepalende programma uit de Nederlandse televisiegeschiedenis, gezien door de ogen van vijf hoofdrolspelers. Dat resulteert onder meer in portretten van oervader Bob Spaak, sterregisseur Martijn Lindenberg en Koen Verhoeff, eeuwige tweede achter Herman Kuiphof en tragisch aan zijn eind gekomen. En natuurlijk ontbreken ook Kees Jansma en Mart Smeets niet Mister Studio Sport laat hier het achterste van zijn tong zien. Studio Sport 50 jaar toont hoe de egos van de nos 50 jaar lang voortdurend met elkaar in botsing waren, maar vooral ook hoe Studio Sport deel van onze cultuur is geworden. Theo Reitsma, Henk Terlingen, Bert Maalderink, Koos Postema, Jack van Gelder: ze waren er altijd bij en hielden al die winnaars en verliezers de microfoon voor de nog nahijgende mond. Ard en Keessie, Ajax en Feyenoord, Joan en Sjoukje, Jan Janssen en Joop Zoetemelk, de mannen van Oranje, Yvonne van Gennip, Ellen van Langen en vele anderen. Studio Sport 50 jaar is het vijfde nummer van historisch sporttijdschrift Achilles, dat verschijnt onder redactie van Ad van Liempt en Jan Luitzen. '
|
Kaal van hoofd, maar lenig van geest
Graag praat hij over zichzelf als ‘die kale, dikke man’. Met de nodige zelfspot zet hij zichzelf neer zoals collega’s en het grote publiek hem betitelen, met vertedering dan wel uit ergernis. Kees Jansma was als chef sport boegbeeld van Studio Sport gedurende 10 van de 50 jaar van het bestaan, van 1988 tot 1998. Eerder al was hij vier jaar als verslaggever voor het programma werkzaam, totdat hij in 1980 uit onvrede over de opvolging van Bob Spaak opstapte. Maar na zijn alom geprezen ‘duetten’ met bondscoach Rinus Michels op het EK ’88 was de tijd rijp voor een terugkeer door de voordeur. Hij werd als chef sport redder van de sport bij de publieke omroep, maar stapte niet lang daarna zelf over naar de betaalzender Canal+. Na het opzetten en profijtelijk weer verkopen van een eigen productiebedrijf is hij inmiddels de baas van Sport1en tevens perschef bij het Nederlands elftal.
Kees Jansma praat niet langzaam. Hij kan het wel, rekening houden met zijn publiek, maar dan gebruikt hij zijn televisiestem. En dat is niet de bedoeling, want dan wordt de houding ook formeler. Dat krijgt hij thuis wel eens te horen. Maar hij schakelt snel terug naar informeel. Zonder problemen propt hij twee zinnen in een seconde, waarbij niet alle woorden helemaal uitgesproken hoeven worden om zijn betoog toch begrijpelijk te houden. Als je in het verhaal zit tenminste. De combinatie van wel uitgesproken woorddelen biedt context genoeg. Zijn toon is rustig en beheerst, maar zijn woorden zijn krachtig. Dat houdt je bij de les. Het kost weinig moeite om je voor te stellen dat hij een vlammend betoog houdt waarin hij je geen tijd geeft om op andere gedachten te komen dan de visie die hij ontvouwt over zaken die hij belangrijk vindt.
Over sport dus, want daarvan is Jansma bezeten. Was sport in Jansma’s jeugd al een buitengewoon belangrijke bijzaak, de afgelopen 45 jaar is het hoofdzaak geworden. Met de sportjournalisten van zijn generatie heeft hij zich vastgebeten in de sport. Een groepje twintigers vond elkaar bij dagblad De Tijd, waar Maarten de Vos en Frits Suèr op een nieuwe manier sport over het voetlicht wilden brengen door aandacht te besteden aan de sporters zelf. Mart Smeets, Eddy Poelmann, Harry Vermeegen, Bert Nederlof, Ruud van den Hende, Cees van Cuilenborg, zij deelden Kees Jansma’s passie. ‘Een blindheid zonder relativering, zal ik maar zeggen. Ons fanatisme was groot. De Tijd was een middagkrant, dus we werkten daar in Amsterdam door tot ’s morgens 6 of 7 uur. Ook berichten die ’s nachts binnenkwamen wilden we nog uitdiepen, want alles moest en zou nog in de krant. Ik ben regelmatig bijna in slaap gevallen onderweg naar mijn huis in Zwijndrecht. En we moesten alles zelf doen. Van berichtjes bewerken tot koppen maken en de zetter helpen, en niks was te vies. Mart vertelt nog vaak hoe het ons heeft gevormd dat we het hete lood van de Amsterdamse zetter in onze handen kregen gedrukt, met de opmerking: “Pak eens even aan, jongen.” Dan brandde je gegarandeerd je handen. Nog steeds zie je Smeets bij zijn televisiewerk met de driepoot van de cameraman op zijn schouder lopen en met de tas van de andere cameraman over zijn andere schouder. Daarnaast bezochten we samen alle mogelijke sportevenementen, waar we uitgebreid met sporters praatten. We gingen ze ook thuis opzoeken en zaten uren met ze te lullen. We voelden een eeuwige onrust als het ging om nieuwsgaring op sportgebied, en we stelden geen grens aan werk, inzet en aanwezigheid.’
Het is een van de essentiële verschillen tussen de sportjournalisten van de generatie van Jansma en de jonkies. Ook journalisten als Theo Reitsma, Martijn Lindenberg, Evert ten Napel en Heinze Bakker, die al vóór Jansma’s tijd bij Studio Sport zaten, waren en zijn bezeten van sport. Ook zij gingen overal mee naartoe. Om erbij te zijn en kennis op te doen. ‘Dat was onze keuze, zelfs toen we gezinnen hadden,’ aldus Jansma. ‘Daar is niet iederéén gelukkiger van geworden: Smeets gescheiden, ik gescheiden, Reitsma gescheiden… Dat is niet helemáál een voorbeeld van hoe het moet, maar het tekent wel de jeu voor het vak. Wil je er bovenuit steken, dan heb je nou eenmaal die gepassioneerdheid nodig. Je mag best kiezen om te gaan werken van 9 tot 5, ook als sportjournalist. Je hoeft niet iedere avond naar een wedstrijd toe als je die liever op televisie bekijkt. Prima, maar dan mis je het contact met de trainers en spelers zelf en dan moet je niet denken dat je beter bent dan Smeets, want die is nog altijd beter geïnformeerd.’
Als jongen van 18 houdt Jansma het op school met kerst 1965 voor gezien. De school heeft het met hem ook wel gehad trouwens. Hij hoeft niet meer terug te komen. Met hulp van zijn vader schrijft hij een brief aan Herman Kuiphof, sportverslaggever van de NTS en tevens hoofdredacteur van KNVB-orgaan De Sportkroniek, met de vraag of hij zijn loopjongen mag worden op grote voetbaltoernooien en tot zijn verbijstering belt Kuiphof hem op. Jansma mag zijn hulpje worden tegen een vergoeding van 175 gulden per maand en op het WK in Engeland letterlijk Kuiphofs koffers dragen. ‘Dat heeft hij me ook daarna nog lang laten doen trouwens.’
Hij leert de statuur kennen van Kuiphof, die in die tijd geldt als de autoriteit op het gebied van voetbalverslaggeving. Die forse man met een flinke portie eigendunk, maar tevens met veel kennis en een brede belangstelling, dwingt respect af. ‘Herman Kuiphof wás voetbal. Hij heeft de verslaggeving kleur en inhoud gegeven met zijn prachtige woordkeus en zijn eruditie en hij heeft de sportjournalistiek als zodanig tot een echt vak gemaakt.’
Onder de hoede van Kuiphof gaat Jansma ook schrijven voor De Sportkroniek. Daarna volgen dagbladen als Trouw, De Tijd en Algemeen Dagblad, weekbladen als 1-0 en Voetbal International en doet hij radiowerk bij de TROS (Aktua Sport), de NOS (Langs de Lijn) en de VARA (eindredactie van Tussen start en finish van Henk Spaan en Harry Vermeegen). Zijn debuut als radioverslaggever bij Langs de Lijn maakt hij als Theo Koomen pas in de rust van een wedstrijd arriveert. Op de vraag wie van de sportjournalisten de honneurs wil waarnemen, steekt hij zijn vinger op.
Het tekent zijn instelling. En zijn lef. ‘Die had ik, meer dan anderen, van huis uit. Ik kende die wereld al, want van kinds af aan nam mijn vader me mee op sjouw naar grote sportevenementen. Dus ik had geen schroom om me voor te stellen aan sportmensen of bij ze thuis te komen en in hun leven te duiken. Wel spannend was het toen ik Piet Keizer een keer had geïnterviewd. Piet Keizer, dat was wel iemand, en niet de makkelijkste. Ik moest het stuk bij hem thuis in de bus gooien en dan zou ik een briefje terugkrijgen of het goed was. Dus ik naar de Prinsengracht. En daarna met kloppend hart afwachten of hij nog iets had veranderd.’
De brutaliteit van het groepje rondom Jansma wordt gekenmerkt door de entree van Eddy Poelmann op de redactie van Studio Sport. ‘Wit gezicht, rood haar, brilletje, en niemand die hem kende. Eddy kwam binnen, keek wat verlegen in het rond en zag Jan Hein Donner zitten. Dat was toch iemand van naam en bovendien, los van zijn schaakprestaties, een prachtverschijning, een gekende persoonlijkheid. Eddy trok zijn bril een beetje op en zei tegen Donner: “Zo ouwe reus, zullen wij eens een potje gaan dammen in het café hiernaast?” Tegen schaker Donner! Dat was echt heel geestig zoals hij dat zei. Maar het typeerde hem wel: ik kom hier om mijn plek te verwerven en ik ga slagen.’
Omdat Jansma het goed doet als radioverslaggever bij Langs de Lijn wordt hij in 1976 op zijn 29e gevraagd bij Studio Sport, waar hij opnieuw Herman Kuiphof tegenkomt. Maar hij treft er een sfeer van verdeeldheid, met kampen die elkaar niet goed kunnen pruimen. Het is vooral jong tegen oud. ‘Ik heb dat laatst op de begrafenis van Herman Kuiphof subtiel trachten te verwoorden. Oudgedienden als Herman Kuiphof en Koen Verhoeff voelden de jongeren als een bedreiging, dus dat gaf een enorm spanningsveld. Op mijn eerste redactievergadering sprak Koen Verhoeff mij aan: “Zou je tegen Theo Reitsma willen zeggen dat hij dit weekend dat en dat moet doen?” Maar Reitsma zat gewoon naast me, dus ik zei in mijn onschuld: “Nou, dat heeft hij nu wel meegekregen, hoor.” Maar dat was niet helemaal de bedoeling. En ook Kuiphof en Theo, dat was water en vuur. Ik heb het altijd een beetje pijnlijk gevonden dat mensen van het niveau Reitsma en Kuiphof niet goed met elkaar door de bocht konden. Jaloezie de métier, denk ik. En Reitsma was niet op enig terrein toeschietelijk. De coming man Reitsma vond zichzelf, terecht overigens, na enige tijd de beste voetbalcommentator en op basis daarvan eiste hij gewoon evenementen en wedstrijden op. Toen Bob Spaak, de toenmalige chef sport, op het WK ’78 in Argentinië bijna alle voetbalwedstrijden inclusief de finale aan Reitsma toebedeelde en niet aan Kuiphof, is dat voor Herman een ongelooflijke tik geweest. Dat was een cultuuromslag. En van enig medelijden met Kuiphof heb ik bij Theo nooit iets bespeurd.’
Aan die sfeer, toch niet de meest optimale, wordt door Bob Spaak niets gedaan. ‘Natuurlijk was ook Spaak een fenomeen. Hij kon jonge verslaggevers heel goed begeleiden en opvoeden. Maar hij had aan het eind van zijn werkzame leven geen zin om deze kijvende honden doorlopend uit elkaar te halen. Zoek het zelf maar uit, moet hij gedacht hebben. En daar stokte ook zijn communicatie met betrekking tot het feit dat jongeren nou eenmaal een keer aan de beurt zijn, zeker op het toernooi in Argentinië, dat toch al zo beladen was dat Spaak zich bij ons vertrek genoodzaakt had gezien op Schiphol een speech af te steken met de bezwering niet in zeven sloten tegelijk te lopen. Dus toen er bovendien voor de finale maar twee kaarten beschikbaar bleken, besloot Spaak zonder verdere uitleg keihard dat Theo commentaar gaf en dat ik naast hem zou zitten, zodat de oude garde niet eens in het stadion kon zijn.’
Jansma vindt in dat krachtenveld tussen de oude en de jonge garde gladjes zijn weg. ‘Ik ben lenig van geest, iemand die zegt wat ie denkt en laat blijken wat ie voelt. Maar tegelijkertijd sta ik open voor andere meningen en wil ik het wel gezellig hebben. Wat ik zeg kan hard aankomen, maar ik doe ook mijn best doen om te zorgen dat het in de persoonlijke sfeer niet verkeerd gaat. En ik ben niet onbuigzaam. Ik toonde daarom respect voor de ouderen met een geweldige staat van dienst. Op die manier werd ik door beide kampen geaccepteerd.’
Maar als het om principes gaat, is Jansma als een van de weinigen niet bereid zijn mening in te slikken. In de onenigheid die in 1980 over de opvolging van chef sport Bob Spaak ontstaat tussen de redactie van Studio Sport en Carel Enkelaar, baas van de NOS, ondertekenen 19 verslaggevers een brief waarin ze Enkelaar melden dat ze diens keuze voor de onbekende Kees Boerhout ten koste van Theo Reitsma onacceptabel vinden. Enkelaar roept vervolgens iedereen die de brief ondertekend heeft persoonlijk bij zich. ‘Dat was een fantastisch staaltje leidinggeven uit die tijd, daar heb ik veel van geleerd. Ik was als angry young man als laatste aan de beurt en ging ervan uit dat iedereen solidair en standvastig was geweest. Dus hield ik vast aan mijn mening dat Reitsma meer geschikt was. Zegt Enkelaar tegen me: “Ik begrijp dat je er zo over denkt. Je bent ontslagen.” Bleek hij van tevoren op iedereen ingesproken te hebben en ze zo ver te hebben gekregen dat ze toch instemden. En waren uiteindelijk Ruud ter Weijden en ik de enigen die voet bij stuk hielden en dus vertrokken.’
Volgens Theo Reitsma ontstaat er ‘een wat rare sfeer op de afdeling’. Maar hij neemt het de anderen niet kwalijk dat ze blijven zitten, ook al hebben ze, net als Reitsma zelf, waardering voor de handelswijze van Ter Weijden en Jansma. ‘Ik ben zelf ook gebleven en zou nooit vertrokken zijn, omdat ik het werk zo aardig vond. Dat wilde ik me niet laten ontnemen.’
Jansma voelt zich in de steek gelaten, maar snapt ook dat collega’s bang zijn voor hun werk en hun toekomst. Bovendien heeft hij nauwelijks tijd om er bij stil te staan. ‘Ik heb niet kunnen treuren. Tot mijn verbazing werd mijn vertrek de volgende dag breed uitgemeten op de voorpagina van De Telegraaf en onmiddellijk belde Aad van den Heuvel of ik de sport bij de KRO wilde opzetten, gevolgd door Joop Niezen met de vraag of ik weer bij Voetbal International wilde komen. Beide mogelijkheden heb ik aangegrepen.’
Met als gevolg dat Jansma gewoon naar grote sportevenementen blijft gaan, zoals in 1986 naar het WK in Mexico. Daar doet hij als freelance commentator ook weer wat werkzaamheden voor de NOS op verzoek van Ad van Liempt, tijdelijk opvolger van Kees Boerhout, die inmiddels is weggetreiterd. Van Liempt waardeert de inbreng van Jansma en laat hem dat met een telex weten. En ook zijn ex-collega’s verliezen hem niet uit het oog.
‘Laat die kale het maar doen,’ zegt Theo Reitsma. Hij heeft samen met Martijn Lindenberg bij de NOS de suggestie gedaan om tijdens het EK ’88 iemand dicht op het Nederlands elftal te zetten. Onderweg naar de laatste kwalificatiewedstrijd tegen Griekenland, in december 1987, vraagt hij op Schiphol aan bondscoach Rinus Michels wat die daarvan zou vinden en die werpt geen blokkades op. Niet dat Michels dolenthousiast is, maar hij begrijpt dat het EK in West-Duitsland een grote media-aandacht teweeg zal brengen en dat hij die dan maar beter kan kanaliseren. En Jansma kent hij al sinds het WK ’74, dus hij weet dat hij met respect zal worden benaderd.
Zo krijgt Jansma als freelancer de klus toegeschoven waarmee hij in alle Nederlandse huiskamers furore maakt. In een dagelijks EK-journaal biedt hij iedereen zicht op de verwikkelingen rondom de ploeg, en zowel voor als na elke wedstrijd heeft hij een tweegesprek met Rinus Michels. Deel van het succes: Jansma blijkt een sublieme aangever voor prachtige kwinkslagen van de plotseling menselijk geworden Michels. Legendarisch worden vraag en reactie voorafgaand aan de halve finale tegen West-Duitsland. Jansma, zogenaamd met een onschuldige openingszin: ‘De laatste wedstrijd…’ Michels, met een directe terechtwijzing: ‘Nou, ik dacht niet de laatste.’
Bijkomend voordeel is dat de cameraploeg van de NOS nog de enige uit Nederland is en er mede daardoor nog sprake kan zijn van direct contact met de spelers. En nog belangrijker uiteraard: het Nederlands elftal is succesvol. Dus is er sprake van een goede sfeer en dus zijn er hoge waarderingscijfers voor de programma’s. Jansma is zelf de eerste om dat toe te geven. ‘Het succes ontstond door Michels, door het toernooi en een beetje door mij, in die volgorde, zonder valse bescheidenheid.’
Michels introduceert Jansma bij de spelers door hem van achter een schot te laten meeluisteren naar de aankondiging van zijn werkzaamheden en plotseling het schot weg te halen. Daarmee neemt Michels, toch niet de meest gemakkelijk benaderbare man met een camera en een microfoon, ook de schroom bij Jansma weg. En als dan, na een stroef begin, ook op televisie de klik zichtbaar blijkt te zijn, verdienen Jansma en de andere NOS-mensen het respect van Michels. ‘Hij zag dat wij ook niet stilzaten en dat het niet allemáál klootzakken waren die om hem heen liepen met die pollaroidjes. Bovendien kreeg hij in de gaten dat hij via de gesprekjes met mij ook de stemming in het land kon beïnvloeden.’ Net als de stemming van de spelers, die Jansma na afloop van de gewonnen wedstrijd tegen Ierland, waarmee de halve finale is bereikt, in hun vreugde met kleren en al in het zwembad gooien.
Jansma zelf memoreert in 1990, na het voor Nederland teleurstellende WK, zijn eigen gevoelens bij de laatste interviews met Michels en de spelers na die EK-winst. ‘Ik mag hen nog éénmaal ondervragen en het gesprek betekent voor mij een feest op zich. Omdat het heerlijk is om winnaars aan je zijde te hebben, omdat je dan een wel heel makkelijke taak hebt, omdat het vaderland aan hun voeten ligt. En dus ook een beetje aan de jouwe.’ En hij vervolgt: ‘Voor wie het Europees kampioenschap van 1988 gevolgd heeft via de tv zal het duidelijk zijn dat ik tijdens de WK-voorbereiding juist het contact met Rinus Michels miste. Toen, tijdens de dagelijkse EK-journaals, ontstond er een heuse band tussen Michels en mij, al uitte die zich nimmer op ander dan sportief/journalistiek vlak. We spraken nimmer over vrouw en familie.’
Hij heeft zich vóór het WK afgevraagd of hij na het ook voor hem zo geslaagde EK wel via gesprekken met bondscoach Beenhakker dezelfde actieve rol zou moeten spelen. ‘Kan ik niet beter de Studio Sport-zaken op áfstand journalistiek gaan begeleiden? Verwacht men na dat EK niet te veel van mij tijdens het WK? Maar als ik eerlijk ben moet ik bekennen het veel te leuk te vinden om dicht bij het Nederlands elftal tijdens het WK te kunnen leven, het werk en de spanning (nog) niet te kunnen missen én het van mezelf bovendien nogal laf te vinden om na een gelukt evenement te stoppen met het veldwerk. Ik gá door, besloot ik pas in het voorjaar van 1990, beseffende dat alle geplande WK-journaals per sé níet zouden aanslaan als het elftal zou falen. Want zó werkt het.’
En zo werkt het inderdaad. Al vinden de NOS-mensen dat ze in 1990 in journalistiek opzicht nog aanzienlijk beter werk leveren dan in 1988 omdat ze daarvan hebben geleerd, ‘het elftal schopte geen bal de goeie kant op en dus was het programma niks. En dus kreeg ik twee jaar na dato van dezelfde mensen die me ongeveer op handen droegen, de kritiek van dat ik chagrijnig was en sikkeneurig.’ Of, in de woorden van 1990: ‘Nederland keek massaal, doch ergerde zich soms groen en geel aan die kale klojo, die zo nodig kritische vragen moest stellen – of dat nou juist niet deed. (…) Daarna, in mijn hotel, lag er post van de Studio Sport-redactie. Niet echt vrolijk. Jansma, vonden de briefschrijvers, was de schuld van het Oranje-échec. Die was te kritisch, te negatief, die moest maar oprotten. En ik werd weer eens voor vuile kolere jood uitgemaakt. Zouden dat dezelfden zijn geweest die in 1988 meenden dat ook ik Europees kampioen was geworden?’
En dat terwijl Jansma zelf net zo kapot is van het falen van de Nederlandse ploeg. ‘Ik héb dat namelijk gewoon; noem het chauvinisme, nationalisme, idiotie of sentimentaliteit. Maar ik héb het, als ik pal voor een groot sportevenement in de buurt vertoef van sporters. Dan lijd ik een beetje mee.’
De motieven om Kees Jansma in 1988 te vragen om zich beschikbaar te stellen voor de vervulling van de vacature van chef sport zijn duister. ‘Het kan niet geweest zijn vanwege mijn financiële kennis, mijn kennis van het omgaan met personeel of mijn organisatorische kwaliteiten, want die waren niemand bekend. En mij zelf ook niet trouwens. Ik neem aan dat ze van het geknok uit het verleden afwilden en dachten dat die vrolijke man, alom geaccepteerd sinds het EK, dat voor elkaar zou kunnen krijgen. Waarschijnlijk veronderstelde Ad van Liempt, die als ex-interim goed begreep wat er in de ploeg leefde, dat het het juiste moment was om iemand met mijn karakter er tussen te schuiven. Ze hebben me als een soort bindmiddel gezien omdat ik hou van gezelligheid en van sfeer, van praten over sport en werken met sport, en dat belangrijker vind dan ruzie maken met elkaar. Maar of dat nou echt doordacht was, waag ik sterk te betwijfelen. Ze wisten niet dat ik ook wel sombere buien had en dat het er ook wel eens heftig aan toe zou kunnen gaan. Neemt niet weg dat het buitengewoon goed is uitgepakt natuurlijk.’
Vette lach bij de laatste zin. Tevens de bevestiging dat het als een genoegdoening voelt dat hij wordt teruggevraagd. ‘Misschien heeft bij een aantal nog wel de gedachte meegespeeld: hij is wel rechtlijnig, die Jansma. Dat mijn handelen in 1980 respect afgedwongen had. Maar het was ook gewoon een kwestie van op het goede moment ergens binnenstappen en een kans krijgen.’
In zijn eerste speech op de redactie geeft Jansma aan dat het wat lichtvaardig is om iemand te benoemen als chef sport op basis van het feit dat iedereen schrijft dat hij het zo fantastisch heeft gedaan op het EK. En dat hij het wel een enorme uitdaging vindt omdat hij altijd meer heeft willen doen dan sportverslaggeven, maar geen idee heeft of hij het kan. Maar het feit dat de sfeer verre van optimaal is als hij begint, biedt hem een prettige instap. ‘Bij Boerhout hadden ze elkaar de tent uitgevochten, alleen al over de toewijzing van wedstrijden, Van Liempt zat er door privé-omstandigheden niet zo lang en Kuijer was ook niet zo’n succes. Daardoor waren ze zelf ook tot de overtuiging gekomen dat ze eindelijk eens op moesten houden met dat interne gekibbel. Ze waren willing. Stonden open voor verandering. En nog is het niet altijd gemakkelijk gegaan, maar ik heb als ik terugkijk niet het gevoel dat ik in een slangenkuil terechtkwam of dat ze me stuk voor stuk om het leven wilden brengen. Dus mijn gave om op vrij dominante wijze mensen binnen het team bij elkaar te brengen, heeft me in die situatie goed geholpen. Bovendien hadden we natuurlijk een buitengewoon succesvolle zomer achter de rug, met naast het EK voetbal ook de Olympische Spelen, waardoor het bolwerk NOS, en de positie van Studio Sport daarbinnen, ineens heel erg sterk was geworden.’
Mensen binden, dat is wat Jansma nadrukkelijk doet door te zorgen voor een goede werksfeer. De kwaliteit van sfeermaker en ‘people’s manager’ wordt hem door alle betrokkenen ruim toegedicht. Om te beginnen wordt hij een warm mens genoemd die zelf heel hard werkt en overal bij is. Daarnaast heeft hij gezag als voetbalkenner. En bovendien is hij met zijn bevlogenheid in staat om anderen te inspireren. ‘Ik vind dat je pas goed kunt presteren als de sfeer goed is,’ zegt Jansma zelf. ‘Niet dat je allemaal bij elkaar op visite hoeft te zitten of het oude jaar met elkaar moet uitluiden, maar enig begrip voor elkaars terrein, werk en karakter, dat helpt. Dat je af en toe eens met de hele ploeg uit eten gaat en elkaars problemen aanhoort. Ik betrek mensen ook open of quasi-open bij de besluitvorming, zodat ze weten wat er binnen de afdeling leeft. En ik probeer ze ervan te overtuigen dat ze echt leuk werk hebben. Dat vind ik essentieel voor mezelf om te kunnen werken, dus denk ik dat het ook voor anderen essentieel is.’
En wat minstens zo belangrijk is: Jansma gebruikt ieders specifieke kwaliteiten door te delegeren en laat iedereen maximaal tot zijn recht komen. ‘Dat is goed voor de afdeling. Het is goed voor jezelf omdat je erkent dat je niet alles beheerst, en het is goed voor hen omdat ze zich kunnen ontplooien.’ Of, zoals Eddy Poelmann het uitdrukt: ‘Een 2000-poot willen zijn zou wat ver gaan.’
In sommige gevallen betekent het dat Jansma verslaggevers veel ruimte geeft, zoals Theo Reitsma ervaart. ‘Tussen Kees en mij is het altijd een rustig samenspel geweest. We wisten van elkaar hoe we in elkaar zaten en welke bokkensprongen we konden maken. Ik bemoeide me niet met het beleid, want daar had ik geen behoefte aan. Wel heb ik het vanwege die toestand in 1980 op prijs gesteld dat Kees me vooraf vroeg wat ik ervan zou vinden als hij chef sport zou worden, maar verder heb ik me daar niet meer mee bezig gehouden.’
Met Martijn Lindenberg, tweede man op de afdeling, werkt Jansma juist intensief samen om het beleid uit te stippelen. Ze zijn totaal verschillende types. Behalve een fenomenaal regisseur is Lindenberg technisch en organisatorisch sterk. Maar communicatief gaat Lindenberg vaak te kort door de bocht. Jansma erkent dat. ‘Maar juist doordat we verschillend waren, paste het zo goed. Martijn heeft door zijn enorm rechtlijnige opstelling de naam met niemand te kunnen samenwerken, maar als je zijn kennis en gedrevenheid respecteert, kun je wel degelijk met hem communiceren. Ik heb 10 jaar met de man samengewerkt en daar zijn we sterk van geworden.’
Volgens Theo Reitsma is dat nadrukkelijk de verdienste van Jansma. ‘Een kwaliteit van Kees was dat hij in staat is geweest Martijn het gevoel te geven dat hij belangrijk was. Kees was geen solist en daardoor werden ze een twee-eenheid. Kees wist Martijn volledig te gebruiken. Op de een of andere manier konden ze altijd met elkaar lachen. Organisatorisch was Martijn steviger dan Kees. Maar Kees komt altijd wel binnen met die kale kop. Hij heeft wel charme.’
Mart Smeets stelt het nog iets scherper. ‘Kees móest wel samenwerken met Martijn, want Martijn is een regelaar. Kees is van een zeldzame onhandigheid. Die kan nog niet eens zijn eigen boterham smeren. Dus die deed het personeel.’
Lindenberg bevestigt die taakverdeling. ‘Kees was een echte aanjager. Hij hád natuurlijk wat met zijn flair en met dat voorkomen van hem. Om Kees kon je niet heen. Als hij iets redactioneels voor ogen had, kon hij dat snel en bombastisch neerleggen en mensen warm maken, of het nou om een groot evenement ging of over zomaar een wedstrijd. Dan oreerde hij van “jongens, we gaan dit doen en dat en zus en zo” en dan schoot hij en passant tijdens de vergadering met een bal ook nog even een paar bordjes van de muur. Dat was Kees ten voeten uit. Ik zit anders in elkaar, gebruik minder woorden en theater, maar kan het technisch volledig invullen. Zo vulden we elkaar mooi aan: hij de redactie en inhoud, ik de productie en regie. En we deelden een grote passie voor sport en de ambitie om het programma uit te bouwen.’
De uitbouw van Studio Sport is inderdaad een belangrijk doel van Jansma. Bij zijn start als chef sport in 1988 zijn er drie uitzendingen in de week, op woensdag, zaterdag en zondag. Onder zijn leiding worden het er uiteindelijk 33 per week en heeft Studio Sport een gevestigde positie binnen de publieke omroep. Het behoort tot het establishment van de omroep, met veel kracht, macht, geld en mensen. Het budget dat daarvoor nodig is, weken Jansma en Lindenberg los bij NOS-directeur Ed van Westerloo, die ook gek is van sport. ‘Martijn en ik hadden een manier om Ed wat te manipuleren. Als we weer eens een paar ton extra nodig hadden, wachtten we tot ’s middags half 5. Tegen die tijd werd Ed wat gezelliger. Dan gingen we naar hem toe om lekker over voetballen te praten en dan schonken we daar een klein glaasje jenever bij in. En als we de deur weer achter ons dicht trokken, hadden we een mooie zak geld bij ons.’
De uitbreiding van zendtijd gaat wel met vallen en opstaan. Op suggestie van Ad van Liempt lijmt de NOS in een zogenaamd ‘na-avondblok’ het 10-uurjournaal en NOVA met een sportjournaal aan elkaar. Daarmee wordt de positie van sport beschermd en tegelijkertijd gebruik gemaakt van de uitstraling ervan naar de andere programma’s. De waarde van sport als kijkerstrekker wordt ontdekt. Er wordt zelfs geëxperimenteerd met een dubbelpresentatie door Mart Smeets en Maartje van Weegen en door Paul Witteman en Annette van Trigt. Maar dat is niet succesvol omdat de sportjournalist een ondergeschikte rol toebedeeld krijgt.
De bewustwording van de mogelijkheden van de sport via het succes van Studio Sport heeft ook een keerzijde: de commercialisering van de sport en de televisie. Sportbonden en clubs willen sponsornamen tonen of gaan shoppen bij nieuwe, commerciële zenders als RTL, SBS en TV 10. De commerciële zender Sport 7 wordt zelfs door een consortium waarin de KNVB participeert opgericht om zich volledig te storten op het voetbal. ‘We werden ineens aangevallen en moesten knokken om te behouden wat we hadden: onze rechten, onze positie en ons aanzien. We wilden stoer en goed blijven. En dat was niet makkelijk, want we moesten mee in de commerciële denkwijze. We moesten de eredivisie bijvoorbeeld PTT Telecompetitie gaan noemen, want anders kregen we geen geld meer. Die realiteit door de verruiming van de wet had direct consequenties voor ons budget. Maar om met onze hele ploeg die commerciële slag te maken, is een heel zware inspanning geweest, want we hadden eerst allemaal lak aan commercie. Maar juist het noodzakelijke verzet tegen commerciële initiatieven als Sport 7, met het verlies van de eerste slag, heeft wel geholpen met de lenigheid van geest van de mensen.’
Het brengt de straatvechter in Kees Jansma naar boven. Sport 7 berooft Studio Sport in 1996 daadwerkelijk van het voetbal, waarna Jansma geen gelegenheid ongebruikt laat om de commerciële zender publiekelijk aan de schandpaal te nagelen. De zender zou de Nederlanders de traditie van voetbal kijken ‘met het bord op schoot’ ontnemen en over de rug van het volk aan het voetbal gaan verdienen. Voor een volle zaal in Zeist zoekt Jansma met ijzige blik de confrontatie met KNVB-voorzitter Jos Staatsen, die mede daardoor de verpersoonlijking wordt van de verpatsing van het voetbal. Mart Smeets roemt die actie: ‘Jansma ging voor zijn zaak zoals hij dat moest doen. Hij weigerde op te geven. Hij hield ons ook steeds voor dat wíj niet moesten opgeven. En dáárom zitten wij er nog steeds.’
Dat Jansma een aandeel heeft in de snelle dood van ‘Sport Even’, is wel duidelijk. Jansma betreurt zijn acties dan ook niet, maar vindt achteraf wel dat hij is doorgeslagen. ‘We hebben toen op de lagere instincten van de bevolking ingespeeld met teksten als ‘sport hoort thuis bij de NOS’ en nog veel sterkere. En daarvoor hebben we de media gebruikt, die dat zich overigens graag lieten welgevallen. En later, toen Sport 7 al ter ziele was, heb ik me tijdens een verhaal over televisie in de sport bij de Koninklijke HFC persoonlijk tot de eveneens aanwezige Jos Staatsen gericht en hem als een pure demagoog zwart gemaakt. Daar ben ik wel goed in, soms. Ik heb in die tijd niet alléén maar dingen gedaan waar ik trots op ben.’
Dat hoort bij de schaduwzijde van het karakter van Jansma, die intern bij Studio Sport soms tot uiting komt in geweldige driftbuien. ‘Het wordt een beetje overdreven, maar ik kan wel iemand volledig verrot schelden. Vanuit mijn betrokkenheid kan ik oprecht de boel wakker schudden. Het probleem daarbij is dat ik zelf mijn boosheid onmiddellijk weer vergeet, en serieus en verstandig kan doorpraten, maar dat het bij anderen soms blijft hangen.’
Martijn Lindenberg herkent dat soort uitspattingen, vaak onverwacht en om zaken die je niet vooraf bedenkt. ‘Om kleinigheden, om een paar verkeerd gestelde vragen of om gedoe met een trainer of sportbons. Dan liep hij rood aan en ging met grote stemverheffing spreken, met heel veel gegodver en gescheld. Maar hij is een emotionele man en die uitbarstingen luchtten hem lekker op als hij niet lekker in zijn vel zat. Zelf heb ik één keer een grote aanvaring met hem gehad, over niets. Hij werd zo driftig dat hij me op staande voet heeft ontslagen. Een paar uur later was dat uiteraard weer over. Achteraf hebben we er wel om gelachen.’
Mart Smeets heeft eens geschreven over de felheid waarmee Jansma zich kan verweren tegen onjuistheden over hem in de pers. ‘Hij belde direct de scribent op en zocht de tegenaanval. “Aanpakken die lummels,” riep hij strijdvaardig en schold dan weer iemand de huid vol. Ik maakte zo'n gesprek wel eens mee: echte humor was er heilig bij.’ Ook Smeets herinnert zich één gelegenheid waarbij de drift op hem was gericht. ‘Hij begon enorm te schelden, totdat hij ineens zag dat ik het was. Toen putte hij zich uit in excuses. Dat hij het verschrikkelijk vond dat hij zich tegenover mij zo had laten gaan. Ik moest altijd vreselijk lachen om zulke buien van hem. Dat schreeuwen en op zijn ponteneur staan. Ik vond het enig.’
Jansma weet nog een verschijnsel waar hij ontzettend boos om kan worden: verslaggevers die, omdat ze bij de televisie werken, gaan denken dat ze heel erg beroemd en belangrijk zijn, en binnen het team een uitzonderingspositie claimen. ‘Kijk, het was allemaal heel simpel. Mart Smeets was de beste, dus die presenteerde bij mij alle belangrijke uitzendingen. Theo Reitsma was de beste voetbalcommentator, dus die kreeg de belangrijke voetbalwedstrijden. Maar als je zag wat daar dan omhéén gebeurde. Dat mensen niet meer gelukkig of tevreden waren. Nou dan wilde ik best nog eens benadrukken hoe prachtig het werk nog steeds was, hoe goed iedereen betaald kreeg en hoe blij ze mochten zijn om mee te mogen werken. En als ze het dan nóg niet snapten, ja, dan kon ik vreselijk uit mijn bol gaan. Daar begrijp ik nog steeds geen reet van. Ik kom bij de NOS mensen tegen die aan mij vragen: “Waarom kom jij nou naar Excelsior – Go Ahead terwijl je net het Nederlands elftal hebt gedaan?” Maar dat interesseert me geen flikker. Als een wedstrijd wordt uitgezonden op de buis, dan moet het ook goed gebeuren en dan ben ik nergens te groot voor. Maar dat is wel altijd een hele strijd in Hilversum, met die ego’s. Net als dat mensen niet inzien dat iemand anders beter is. Dat een ander de spiegel moet voorhouden, maar daar niet doorheen kan breken. Ik heb meermalen in gesprek met mensen gedacht: hoe kan het nou dat ik 100% anders denk over jouw functioneren en kwaliteiten dan jijzelf? En als ik het tien keer had proberen duidelijk te maken, kon ik wel eens flink uit de bocht gaan.’
Laat het duidelijk zijn: Studio Sport is een instituut dat boven individuen verheven is, een gekoesterd fenomeen dat door allerlei mensen met heel verschillende karakters opgebouwd is en in stand wordt gehouden. ‘Het gevaar bestaat dat mensen denken dat zij verantwoordelijk zijn voor het succes. Dat is niet zo. Dat heb ik al gezegd bij mijn komst en dat heb ik opnieuw gezegd toen ik wegging. En niet uit valse bescheidenheid. Wel stel ik vast dat we er in mijn tijd een behoorlijke club van hebben gemaakt, ondanks of juist dankzij alle verschillende ego’s met hun tegenstrijdigheden. Maar met boegbeelden als Smeets en Reitsma kon het natuurlijk ook niet gauw over de kop gaan.’
Als de stormen zijn gaan liggen, maakt Jansma zelf in september 1997 als verslaggever onverwacht de overstap naar de Franse betaalzender Canal+, die zich gaat bezighouden met het uitzenden van live-voetbalwedstrijden. Dat bijt de samenvattingen van Studio Sport niet. Sterker nog, er zou sprake kunnen zijn van samenwerking. En Jansma is toe aan iets nieuws. ‘We hadden alle slagen gewonnen die er te winnen vielen, maar ik vond ook wel dat we de grens hadden bereikt wat betreft de hoeveelheid sport op het publieke net. Daarom wilde ik, na 10 jaar lang mijn stinkende best doen om die club overeind te houden, ergens anders gaan kijken voordat iedereen zou gaan denken: daar is die kale, dikke man weer met steeds dezelfde teksten, dezelfde motiverende woorden, dezelfde invalshoeken en dezelfde overtuigingen. En het was een prachtig moment, na de herovering van onze positie, om door de voordeur weg te gaan. Ik heb altijd de angst gehad ergens te lang te blijven zitten, omdat ze je vervolgens in je rug schoppen en daar misschien wel gelijk in hebben ook. Neem Rinus Michels. Die had in 1988 een prachtige voordeur om door naar buiten te gaan en werd prompt bij het WK ’90 na wat onhandigheden met de nek aangekeken.’
Dat Jansma met zijn overstap afstand neemt van het wekelijkse Nederlandse voetbal, vindt hij niet erg, ook al brengen ook al zijn ex-collega’s hem haast utsluitend in verband met voetbal. ‘Ik hoor natuurlijk al heel erg lang dat ik een voetbalman ben, maar dat is een buitengewoon prettig misverstand. Ik vind voetbal hartstikke leuk, maar het is niet mijn leven. Anders was ik ook wel gebleven, want ik kreeg van de NOS een werkelijk unieke aanbieding om in de rol van adviseur te blijven werken. Maar als je 10 jaar chef bent geweest, moet je daarna niet als adviseur bij je opvolger door de gang heen gaan lopen.’
Als gevolg van het vertrek van Joop Daalmeijer en Jaap Hofman wordt Jansma overigens in juni 1998 ook bij Canal+ chef sport. Als de betaalzender in juli 2002 de productie van de sportuitzendingen wil uitbesteden, gaan Kees Jansma en zijn collega Will Moeren deze verzorgen met hun nieuw opgerichte bedrijf WK Producties, en niet alleen voor Canal+. In 2005 verkopen ze het bedrijf met een enorme winst door aan Eyeworks. Jansma stort zich weer op de sportverslaggeving en –presentatie, wordt hoofd van de sportafdeling en in januari 2009 zelfs directeur van Sport1. Ondertussen is hij sinds augustus 2004 parttime werkzaam als perschef van het Nederlands elftal.
Een warm mens, noemen al zijn voormalige collega’s hem. Veel meer een vriend dan een collega of baas. Bevlogen. Emotioneel. Met een grote betrokkenheid bij zijn personeel, maar ook bij mensen met wie hij in het verleden te maken heeft gehad. Na het WK van 1990 krijgt hij wel een persoonlijker contact met ‘mijnheer’ Michels. Hij spreekt op de begrafenis van ‘mijnheer’ Kuiphof. Eddy Poelmann ervaart zijn attente belangstelling tijdens zijn ernstige ziekte in 2006, na een vriendschap van meer dan 40 jaar. Herbert Dijkstra ontvangt zijn oprechte zorg na een ernstig ongeluk tijdens een schaatswedstrijd op natuurijs, als hij net bij Studio Sport werkt. ‘Bij een bruggentocht in Groningen ramde ik, achterop de motor gezeten, met mijn hoofd een brug. Dat werd op de radio enorm opgeblazen, zodat ik snel mijn familie probeerde te bellen om te vertellen dat het meeviel. Maar nog voordat dat gelukt was, had ik Kees Jansma aan de telefoon die, toen hij mijn stem hoorde, werkelijk dacht dat hij een geest aan de lijn had. Dat hij zo met mij begaan was en daar echt emotioneel onder werd, bijna als een vader, heeft me erg goed gedaan.’
Jansma’s rol bij Studio Sport omvat ook het coachen van jonge collega’s die hem, ook al zijn ze zelf inmiddels ouder en ervaren, tot op de dag van vandaag bellen en om feedback vragen. ‘Ik zit nog steeds graag naar verslaggevers te luisteren om te zeggen wat me opvalt. Mijn mening is er maar één en verre van zaligmakend, maar het is wel een mening en ik blijf proberen om te breken met de traditie die in Hilversum bestaat om nóóit met elkaar te praten over of je goed of slecht bent, tenzij je er niet bij bent. Theo Reitsma en Mart Smeets zijn bijvoorbeeld geen mensen die zeggen van kom eens even lekker bij me zitten, dan ga ik gezellig met je praten over hoe je bezig bent. Dat doe ik dus wel, hoewel ik altijd zeg: behoud in godsnaam je eigen stijl want je veranderen is niet mijn bedoeling. Ik wijs je alleen op dingen. Ik ging vroeger soms tijdens wedstrijden naast Eddy Poelmann zitten en dan schreef ik voor hem op: “Korte zinnen!” En Theo Reitsma vroeg me om naast hem te komen zitten als tegenwicht tegen zijn afstandelijkheid, die overigens prachtig is. Als er dan bijvoorbeeld een doelpunt werd gemaakt, gooide ik mijn armen de lucht in en dan dacht hij: Hé, die kale gaat een beetje juichen, dus dan mag ik misschien wel ietsje enthousiaster worden.’
Jansma’s belangrijkste tip voor verslaggevers: niet te veel praten. Het is namelijk televisie, dus iedereen ziet wat er gebeurt. En waar hij niet genoeg op kan hameren is dat journalisten moeten zorgen dat ze geloofwaardig zijn door aanwezig te zijn bij trainingen en wedstrijden, zodat ze gewoon alles weten. ‘Als spelers of de coach van het Nederlands elftal mij vragen door wie ze zich moeten laten interviewen, wijs ik de journalisten aan die er altijd zijn, of het nou regent, hagelt, sneeuwt of -10 is, ongeacht wie het zijn, vriend of vijand. Die altijd zitten te kijken wat er gebeurt op de training, of het nou ’s ochtends half 11 is of ’s avonds half 11, of het in Tunesië is of god mag weten waar. Maar dat zijn er jammer genoeg maar zeven of acht.’
Het brengt hem bij zijn waardering voor Bert Maalderink, met wie bondscoach Marco van Basten en Jansma tijdens het EK 2008 toch flink in de clinch leken te liggen. ‘Daar bestaat een groot misverstand over, behalve bij Bert en ons. Kijk, op persconferenties van het Nederlands elftal zitten honderd journalisten en bijna niemand stelt een vraag. Dat is stuitend. Ik zou die persconferenties binnen drie minuten kunnen beëindigen. “Zijn er nog vragen? Geen vragen. Dank u.” Degene die altijd de kastanjes uit het vuur moet halen, is Bert, terwijl al die collega’s over zijn schouder meekijken en wij wat argwanend zitten te wachten omdat hij vervelend en irritant kan doen. Hij moet áltijd. En altijd als eerste. Maar hij kómt ook altijd. Dus in negen van de tien gevallen helpen wij hém dan óók als eerste. En hij doet het goed, met honderd man in zijn nek en voor het oog van de camera, zonder de mogelijkheid van een schrijver om er nog eens rustig over na te denken. Zijn stukjes op televisie zijn soms heel leuk en soms minder leuk, want ook hij is natuurlijk niet altijd in vorm. Maar ze zijn altijd knap gemaakt. Het is hartstikke moeilijk om in drie minuten over te brengen wat er op zo’n dag is gebeurd. Dat is een van de moeilijkste journalistieke opdrachten. Waarbij ik zijn werkwijze trouwens achterhaald vind. Op zijn minst zou hij zijn stukjes door een ander moeten laten inspreken, want nu zet hij zijn scherpe vragen nog extra aan met zijn intonatie in de voice over en manipuleert hij achteraf het interview. Het wordt te veel ‘Bert verbetert de voetbalwereld in drie minuten’. Helaas is mijn inzicht vloeken in de Hilversumse kerk. Maar met Bert zelf heb ik absoluut geen moeite. We hebben wel aanvaringen, maar we werken voortreffelijk samen. In ieder geval vind ik dat hij zijn werk serieus doet en dat zijn frequente aanwezigheid hem recht van oordelen geeft. Daar staan er heel veel journalisten met gezaghebbende oordelen tegenover terwijl ze er nooit zijn. Ik heb Johan Derksen in mijn zes jaar als perschef nog nooit bij een wedstrijd of een persconferentie van het Nederlands elftal gezien. Nog nooit. Als je je een mening wilt vormen, is het toch wel eens aardig als je gaat kijken hoe het er aan toe gaat.’
Jansma is ook iemand met het hart op de tong. Duidelijk. Draait nergens omheen, ook niet als het gaat om de onderlinge concurrentie tussen verslaggevers. ‘Natuurlijk meten ze zich aan elkaar en dat maakt het niet altijd even leuk. De sterkste en de hardste blijft overeind. Als iemand een fout maakt op tv, is er her en der leedvermaak. En incasseren is niet ons sterkste punt. Het is geen ideale wereld bij de NOS. Daar is de groep veel te groot voor. Toen ik bij Studio Sport begon, hadden we vijftig man personeel en dat is toegegroeid naar een paar honderd. Daardoor verdwijnt ook intimiteit en sfeer. Bovendien zijn er salarisverschillen ontstaan. Om leegloop naar de commerciële omroepen te voorkomen kreeg ik volmachten om goede mensen vet te betalen. En ook dat werkt weer concurrentie en opportunisme in de hand. Dat geldt voor de hele journalistieke wereld. Als Huub Stevens vertrekt bij PSV, wordt aan mij gevraagd om bij De wereld draait door te komen vertellen wat ik daarvan vind, terwijl we tachtig journalisten in het land hebben die dat beter weten. Maar een onbekende verslaggever van het Eindhovens Dagblad die écht weet hoe het zit, is niet interessant voor de televisie. Dus omdat ik uitleg dat ik niks van PSV weet en daarvoor niet naar de studio kom, zitten ’s avonds Frits Barend en Wilfred Genee daar, die net zo min in Eindhoven komen.’
Maar wat bij Jansma overheerst is de voldoening over wat hij allemaal beleefd en bereikt heeft. ‘Je moet bij Studio Sport enorm oppassen dat je gedrevenheid niet leidt tot oogkleppen. Dat je je niet uitverkoren gaat voelen, zal ik maar zeggen. Maar als je ziet wat we met zijn allen gedaan hebben aan grote evenementen en hoe we onze programma’s hebben vormgegeven, dan hebben we wel kwaliteit geleverd. Kijk, Wilfred Genee is een begenadigd presentator die geen autocue nodig heeft en makkelijk formuleert, maar wat hij mist is wat Mart Smeets altijd heeft gehad. Ik heb 10 jaar samen met Mart de zondagavond gedaan. Dan waren we om 10 voor 7 stikchagrijnig en dan zeiden we tegen elkaar: “Kom op, we gooien er een onsje warmte tegenaan.” En dan straalden we om 7 uur en kregen we van meer dan drie miljoen kijkers het waarderingscijfer 7½. En dan zegt Wilfred tegen me: “Het is een beetje toneelspel.” Ja, het is een beetje acteren. Ik noem Mart ook altijd Jack Nicholson, waarmee ik wil aangeven dat ik een groot fan van Jack Nicholson ben. Smeets is gewoon de beste, door zijn kennis en zijn uitstraling. En Reitsma is natuurlijk fantastisch. Die zegt met zijn nasale stem: “Ja, het is een vak, hè. We bedrijven een vak: de journalistiek, onderdeel sport.” Die twee zijn de maatstaf.’
En Kees Jansma is een markante verschijning. Zoals Reitsma al zei: ‘Kees komt altijd wel binnen, met die kale kop. Hij heeft wel charme.’ En bovendien is hij lenig van geest, wat hem in staat stelt lastig verenigbare carrièrestappen te maken en haast conflicterende werkzaamheden te
Kees Jansma praat niet langzaam. Hij kan het wel, rekening houden met zijn publiek, maar dan gebruikt hij zijn televisiestem. En dat is niet de bedoeling, want dan wordt de houding ook formeler. Dat krijgt hij thuis wel eens te horen. Maar hij schakelt snel terug naar informeel. Zonder problemen propt hij twee zinnen in een seconde, waarbij niet alle woorden helemaal uitgesproken hoeven worden om zijn betoog toch begrijpelijk te houden. Als je in het verhaal zit tenminste. De combinatie van wel uitgesproken woorddelen biedt context genoeg. Zijn toon is rustig en beheerst, maar zijn woorden zijn krachtig. Dat houdt je bij de les. Het kost weinig moeite om je voor te stellen dat hij een vlammend betoog houdt waarin hij je geen tijd geeft om op andere gedachten te komen dan de visie die hij ontvouwt over zaken die hij belangrijk vindt.
Over sport dus, want daarvan is Jansma bezeten. Was sport in Jansma’s jeugd al een buitengewoon belangrijke bijzaak, de afgelopen 45 jaar is het hoofdzaak geworden. Met de sportjournalisten van zijn generatie heeft hij zich vastgebeten in de sport. Een groepje twintigers vond elkaar bij dagblad De Tijd, waar Maarten de Vos en Frits Suèr op een nieuwe manier sport over het voetlicht wilden brengen door aandacht te besteden aan de sporters zelf. Mart Smeets, Eddy Poelmann, Harry Vermeegen, Bert Nederlof, Ruud van den Hende, Cees van Cuilenborg, zij deelden Kees Jansma’s passie. ‘Een blindheid zonder relativering, zal ik maar zeggen. Ons fanatisme was groot. De Tijd was een middagkrant, dus we werkten daar in Amsterdam door tot ’s morgens 6 of 7 uur. Ook berichten die ’s nachts binnenkwamen wilden we nog uitdiepen, want alles moest en zou nog in de krant. Ik ben regelmatig bijna in slaap gevallen onderweg naar mijn huis in Zwijndrecht. En we moesten alles zelf doen. Van berichtjes bewerken tot koppen maken en de zetter helpen, en niks was te vies. Mart vertelt nog vaak hoe het ons heeft gevormd dat we het hete lood van de Amsterdamse zetter in onze handen kregen gedrukt, met de opmerking: “Pak eens even aan, jongen.” Dan brandde je gegarandeerd je handen. Nog steeds zie je Smeets bij zijn televisiewerk met de driepoot van de cameraman op zijn schouder lopen en met de tas van de andere cameraman over zijn andere schouder. Daarnaast bezochten we samen alle mogelijke sportevenementen, waar we uitgebreid met sporters praatten. We gingen ze ook thuis opzoeken en zaten uren met ze te lullen. We voelden een eeuwige onrust als het ging om nieuwsgaring op sportgebied, en we stelden geen grens aan werk, inzet en aanwezigheid.’
Het is een van de essentiële verschillen tussen de sportjournalisten van de generatie van Jansma en de jonkies. Ook journalisten als Theo Reitsma, Martijn Lindenberg, Evert ten Napel en Heinze Bakker, die al vóór Jansma’s tijd bij Studio Sport zaten, waren en zijn bezeten van sport. Ook zij gingen overal mee naartoe. Om erbij te zijn en kennis op te doen. ‘Dat was onze keuze, zelfs toen we gezinnen hadden,’ aldus Jansma. ‘Daar is niet iederéén gelukkiger van geworden: Smeets gescheiden, ik gescheiden, Reitsma gescheiden… Dat is niet helemáál een voorbeeld van hoe het moet, maar het tekent wel de jeu voor het vak. Wil je er bovenuit steken, dan heb je nou eenmaal die gepassioneerdheid nodig. Je mag best kiezen om te gaan werken van 9 tot 5, ook als sportjournalist. Je hoeft niet iedere avond naar een wedstrijd toe als je die liever op televisie bekijkt. Prima, maar dan mis je het contact met de trainers en spelers zelf en dan moet je niet denken dat je beter bent dan Smeets, want die is nog altijd beter geïnformeerd.’
Als jongen van 18 houdt Jansma het op school met kerst 1965 voor gezien. De school heeft het met hem ook wel gehad trouwens. Hij hoeft niet meer terug te komen. Met hulp van zijn vader schrijft hij een brief aan Herman Kuiphof, sportverslaggever van de NTS en tevens hoofdredacteur van KNVB-orgaan De Sportkroniek, met de vraag of hij zijn loopjongen mag worden op grote voetbaltoernooien en tot zijn verbijstering belt Kuiphof hem op. Jansma mag zijn hulpje worden tegen een vergoeding van 175 gulden per maand en op het WK in Engeland letterlijk Kuiphofs koffers dragen. ‘Dat heeft hij me ook daarna nog lang laten doen trouwens.’
Hij leert de statuur kennen van Kuiphof, die in die tijd geldt als de autoriteit op het gebied van voetbalverslaggeving. Die forse man met een flinke portie eigendunk, maar tevens met veel kennis en een brede belangstelling, dwingt respect af. ‘Herman Kuiphof wás voetbal. Hij heeft de verslaggeving kleur en inhoud gegeven met zijn prachtige woordkeus en zijn eruditie en hij heeft de sportjournalistiek als zodanig tot een echt vak gemaakt.’
Onder de hoede van Kuiphof gaat Jansma ook schrijven voor De Sportkroniek. Daarna volgen dagbladen als Trouw, De Tijd en Algemeen Dagblad, weekbladen als 1-0 en Voetbal International en doet hij radiowerk bij de TROS (Aktua Sport), de NOS (Langs de Lijn) en de VARA (eindredactie van Tussen start en finish van Henk Spaan en Harry Vermeegen). Zijn debuut als radioverslaggever bij Langs de Lijn maakt hij als Theo Koomen pas in de rust van een wedstrijd arriveert. Op de vraag wie van de sportjournalisten de honneurs wil waarnemen, steekt hij zijn vinger op.
Het tekent zijn instelling. En zijn lef. ‘Die had ik, meer dan anderen, van huis uit. Ik kende die wereld al, want van kinds af aan nam mijn vader me mee op sjouw naar grote sportevenementen. Dus ik had geen schroom om me voor te stellen aan sportmensen of bij ze thuis te komen en in hun leven te duiken. Wel spannend was het toen ik Piet Keizer een keer had geïnterviewd. Piet Keizer, dat was wel iemand, en niet de makkelijkste. Ik moest het stuk bij hem thuis in de bus gooien en dan zou ik een briefje terugkrijgen of het goed was. Dus ik naar de Prinsengracht. En daarna met kloppend hart afwachten of hij nog iets had veranderd.’
De brutaliteit van het groepje rondom Jansma wordt gekenmerkt door de entree van Eddy Poelmann op de redactie van Studio Sport. ‘Wit gezicht, rood haar, brilletje, en niemand die hem kende. Eddy kwam binnen, keek wat verlegen in het rond en zag Jan Hein Donner zitten. Dat was toch iemand van naam en bovendien, los van zijn schaakprestaties, een prachtverschijning, een gekende persoonlijkheid. Eddy trok zijn bril een beetje op en zei tegen Donner: “Zo ouwe reus, zullen wij eens een potje gaan dammen in het café hiernaast?” Tegen schaker Donner! Dat was echt heel geestig zoals hij dat zei. Maar het typeerde hem wel: ik kom hier om mijn plek te verwerven en ik ga slagen.’
Omdat Jansma het goed doet als radioverslaggever bij Langs de Lijn wordt hij in 1976 op zijn 29e gevraagd bij Studio Sport, waar hij opnieuw Herman Kuiphof tegenkomt. Maar hij treft er een sfeer van verdeeldheid, met kampen die elkaar niet goed kunnen pruimen. Het is vooral jong tegen oud. ‘Ik heb dat laatst op de begrafenis van Herman Kuiphof subtiel trachten te verwoorden. Oudgedienden als Herman Kuiphof en Koen Verhoeff voelden de jongeren als een bedreiging, dus dat gaf een enorm spanningsveld. Op mijn eerste redactievergadering sprak Koen Verhoeff mij aan: “Zou je tegen Theo Reitsma willen zeggen dat hij dit weekend dat en dat moet doen?” Maar Reitsma zat gewoon naast me, dus ik zei in mijn onschuld: “Nou, dat heeft hij nu wel meegekregen, hoor.” Maar dat was niet helemaal de bedoeling. En ook Kuiphof en Theo, dat was water en vuur. Ik heb het altijd een beetje pijnlijk gevonden dat mensen van het niveau Reitsma en Kuiphof niet goed met elkaar door de bocht konden. Jaloezie de métier, denk ik. En Reitsma was niet op enig terrein toeschietelijk. De coming man Reitsma vond zichzelf, terecht overigens, na enige tijd de beste voetbalcommentator en op basis daarvan eiste hij gewoon evenementen en wedstrijden op. Toen Bob Spaak, de toenmalige chef sport, op het WK ’78 in Argentinië bijna alle voetbalwedstrijden inclusief de finale aan Reitsma toebedeelde en niet aan Kuiphof, is dat voor Herman een ongelooflijke tik geweest. Dat was een cultuuromslag. En van enig medelijden met Kuiphof heb ik bij Theo nooit iets bespeurd.’
Aan die sfeer, toch niet de meest optimale, wordt door Bob Spaak niets gedaan. ‘Natuurlijk was ook Spaak een fenomeen. Hij kon jonge verslaggevers heel goed begeleiden en opvoeden. Maar hij had aan het eind van zijn werkzame leven geen zin om deze kijvende honden doorlopend uit elkaar te halen. Zoek het zelf maar uit, moet hij gedacht hebben. En daar stokte ook zijn communicatie met betrekking tot het feit dat jongeren nou eenmaal een keer aan de beurt zijn, zeker op het toernooi in Argentinië, dat toch al zo beladen was dat Spaak zich bij ons vertrek genoodzaakt had gezien op Schiphol een speech af te steken met de bezwering niet in zeven sloten tegelijk te lopen. Dus toen er bovendien voor de finale maar twee kaarten beschikbaar bleken, besloot Spaak zonder verdere uitleg keihard dat Theo commentaar gaf en dat ik naast hem zou zitten, zodat de oude garde niet eens in het stadion kon zijn.’
Jansma vindt in dat krachtenveld tussen de oude en de jonge garde gladjes zijn weg. ‘Ik ben lenig van geest, iemand die zegt wat ie denkt en laat blijken wat ie voelt. Maar tegelijkertijd sta ik open voor andere meningen en wil ik het wel gezellig hebben. Wat ik zeg kan hard aankomen, maar ik doe ook mijn best doen om te zorgen dat het in de persoonlijke sfeer niet verkeerd gaat. En ik ben niet onbuigzaam. Ik toonde daarom respect voor de ouderen met een geweldige staat van dienst. Op die manier werd ik door beide kampen geaccepteerd.’
Maar als het om principes gaat, is Jansma als een van de weinigen niet bereid zijn mening in te slikken. In de onenigheid die in 1980 over de opvolging van chef sport Bob Spaak ontstaat tussen de redactie van Studio Sport en Carel Enkelaar, baas van de NOS, ondertekenen 19 verslaggevers een brief waarin ze Enkelaar melden dat ze diens keuze voor de onbekende Kees Boerhout ten koste van Theo Reitsma onacceptabel vinden. Enkelaar roept vervolgens iedereen die de brief ondertekend heeft persoonlijk bij zich. ‘Dat was een fantastisch staaltje leidinggeven uit die tijd, daar heb ik veel van geleerd. Ik was als angry young man als laatste aan de beurt en ging ervan uit dat iedereen solidair en standvastig was geweest. Dus hield ik vast aan mijn mening dat Reitsma meer geschikt was. Zegt Enkelaar tegen me: “Ik begrijp dat je er zo over denkt. Je bent ontslagen.” Bleek hij van tevoren op iedereen ingesproken te hebben en ze zo ver te hebben gekregen dat ze toch instemden. En waren uiteindelijk Ruud ter Weijden en ik de enigen die voet bij stuk hielden en dus vertrokken.’
Volgens Theo Reitsma ontstaat er ‘een wat rare sfeer op de afdeling’. Maar hij neemt het de anderen niet kwalijk dat ze blijven zitten, ook al hebben ze, net als Reitsma zelf, waardering voor de handelswijze van Ter Weijden en Jansma. ‘Ik ben zelf ook gebleven en zou nooit vertrokken zijn, omdat ik het werk zo aardig vond. Dat wilde ik me niet laten ontnemen.’
Jansma voelt zich in de steek gelaten, maar snapt ook dat collega’s bang zijn voor hun werk en hun toekomst. Bovendien heeft hij nauwelijks tijd om er bij stil te staan. ‘Ik heb niet kunnen treuren. Tot mijn verbazing werd mijn vertrek de volgende dag breed uitgemeten op de voorpagina van De Telegraaf en onmiddellijk belde Aad van den Heuvel of ik de sport bij de KRO wilde opzetten, gevolgd door Joop Niezen met de vraag of ik weer bij Voetbal International wilde komen. Beide mogelijkheden heb ik aangegrepen.’
Met als gevolg dat Jansma gewoon naar grote sportevenementen blijft gaan, zoals in 1986 naar het WK in Mexico. Daar doet hij als freelance commentator ook weer wat werkzaamheden voor de NOS op verzoek van Ad van Liempt, tijdelijk opvolger van Kees Boerhout, die inmiddels is weggetreiterd. Van Liempt waardeert de inbreng van Jansma en laat hem dat met een telex weten. En ook zijn ex-collega’s verliezen hem niet uit het oog.
‘Laat die kale het maar doen,’ zegt Theo Reitsma. Hij heeft samen met Martijn Lindenberg bij de NOS de suggestie gedaan om tijdens het EK ’88 iemand dicht op het Nederlands elftal te zetten. Onderweg naar de laatste kwalificatiewedstrijd tegen Griekenland, in december 1987, vraagt hij op Schiphol aan bondscoach Rinus Michels wat die daarvan zou vinden en die werpt geen blokkades op. Niet dat Michels dolenthousiast is, maar hij begrijpt dat het EK in West-Duitsland een grote media-aandacht teweeg zal brengen en dat hij die dan maar beter kan kanaliseren. En Jansma kent hij al sinds het WK ’74, dus hij weet dat hij met respect zal worden benaderd.
Zo krijgt Jansma als freelancer de klus toegeschoven waarmee hij in alle Nederlandse huiskamers furore maakt. In een dagelijks EK-journaal biedt hij iedereen zicht op de verwikkelingen rondom de ploeg, en zowel voor als na elke wedstrijd heeft hij een tweegesprek met Rinus Michels. Deel van het succes: Jansma blijkt een sublieme aangever voor prachtige kwinkslagen van de plotseling menselijk geworden Michels. Legendarisch worden vraag en reactie voorafgaand aan de halve finale tegen West-Duitsland. Jansma, zogenaamd met een onschuldige openingszin: ‘De laatste wedstrijd…’ Michels, met een directe terechtwijzing: ‘Nou, ik dacht niet de laatste.’
Bijkomend voordeel is dat de cameraploeg van de NOS nog de enige uit Nederland is en er mede daardoor nog sprake kan zijn van direct contact met de spelers. En nog belangrijker uiteraard: het Nederlands elftal is succesvol. Dus is er sprake van een goede sfeer en dus zijn er hoge waarderingscijfers voor de programma’s. Jansma is zelf de eerste om dat toe te geven. ‘Het succes ontstond door Michels, door het toernooi en een beetje door mij, in die volgorde, zonder valse bescheidenheid.’
Michels introduceert Jansma bij de spelers door hem van achter een schot te laten meeluisteren naar de aankondiging van zijn werkzaamheden en plotseling het schot weg te halen. Daarmee neemt Michels, toch niet de meest gemakkelijk benaderbare man met een camera en een microfoon, ook de schroom bij Jansma weg. En als dan, na een stroef begin, ook op televisie de klik zichtbaar blijkt te zijn, verdienen Jansma en de andere NOS-mensen het respect van Michels. ‘Hij zag dat wij ook niet stilzaten en dat het niet allemáál klootzakken waren die om hem heen liepen met die pollaroidjes. Bovendien kreeg hij in de gaten dat hij via de gesprekjes met mij ook de stemming in het land kon beïnvloeden.’ Net als de stemming van de spelers, die Jansma na afloop van de gewonnen wedstrijd tegen Ierland, waarmee de halve finale is bereikt, in hun vreugde met kleren en al in het zwembad gooien.
Jansma zelf memoreert in 1990, na het voor Nederland teleurstellende WK, zijn eigen gevoelens bij de laatste interviews met Michels en de spelers na die EK-winst. ‘Ik mag hen nog éénmaal ondervragen en het gesprek betekent voor mij een feest op zich. Omdat het heerlijk is om winnaars aan je zijde te hebben, omdat je dan een wel heel makkelijke taak hebt, omdat het vaderland aan hun voeten ligt. En dus ook een beetje aan de jouwe.’ En hij vervolgt: ‘Voor wie het Europees kampioenschap van 1988 gevolgd heeft via de tv zal het duidelijk zijn dat ik tijdens de WK-voorbereiding juist het contact met Rinus Michels miste. Toen, tijdens de dagelijkse EK-journaals, ontstond er een heuse band tussen Michels en mij, al uitte die zich nimmer op ander dan sportief/journalistiek vlak. We spraken nimmer over vrouw en familie.’
Hij heeft zich vóór het WK afgevraagd of hij na het ook voor hem zo geslaagde EK wel via gesprekken met bondscoach Beenhakker dezelfde actieve rol zou moeten spelen. ‘Kan ik niet beter de Studio Sport-zaken op áfstand journalistiek gaan begeleiden? Verwacht men na dat EK niet te veel van mij tijdens het WK? Maar als ik eerlijk ben moet ik bekennen het veel te leuk te vinden om dicht bij het Nederlands elftal tijdens het WK te kunnen leven, het werk en de spanning (nog) niet te kunnen missen én het van mezelf bovendien nogal laf te vinden om na een gelukt evenement te stoppen met het veldwerk. Ik gá door, besloot ik pas in het voorjaar van 1990, beseffende dat alle geplande WK-journaals per sé níet zouden aanslaan als het elftal zou falen. Want zó werkt het.’
En zo werkt het inderdaad. Al vinden de NOS-mensen dat ze in 1990 in journalistiek opzicht nog aanzienlijk beter werk leveren dan in 1988 omdat ze daarvan hebben geleerd, ‘het elftal schopte geen bal de goeie kant op en dus was het programma niks. En dus kreeg ik twee jaar na dato van dezelfde mensen die me ongeveer op handen droegen, de kritiek van dat ik chagrijnig was en sikkeneurig.’ Of, in de woorden van 1990: ‘Nederland keek massaal, doch ergerde zich soms groen en geel aan die kale klojo, die zo nodig kritische vragen moest stellen – of dat nou juist niet deed. (…) Daarna, in mijn hotel, lag er post van de Studio Sport-redactie. Niet echt vrolijk. Jansma, vonden de briefschrijvers, was de schuld van het Oranje-échec. Die was te kritisch, te negatief, die moest maar oprotten. En ik werd weer eens voor vuile kolere jood uitgemaakt. Zouden dat dezelfden zijn geweest die in 1988 meenden dat ook ik Europees kampioen was geworden?’
En dat terwijl Jansma zelf net zo kapot is van het falen van de Nederlandse ploeg. ‘Ik héb dat namelijk gewoon; noem het chauvinisme, nationalisme, idiotie of sentimentaliteit. Maar ik héb het, als ik pal voor een groot sportevenement in de buurt vertoef van sporters. Dan lijd ik een beetje mee.’
De motieven om Kees Jansma in 1988 te vragen om zich beschikbaar te stellen voor de vervulling van de vacature van chef sport zijn duister. ‘Het kan niet geweest zijn vanwege mijn financiële kennis, mijn kennis van het omgaan met personeel of mijn organisatorische kwaliteiten, want die waren niemand bekend. En mij zelf ook niet trouwens. Ik neem aan dat ze van het geknok uit het verleden afwilden en dachten dat die vrolijke man, alom geaccepteerd sinds het EK, dat voor elkaar zou kunnen krijgen. Waarschijnlijk veronderstelde Ad van Liempt, die als ex-interim goed begreep wat er in de ploeg leefde, dat het het juiste moment was om iemand met mijn karakter er tussen te schuiven. Ze hebben me als een soort bindmiddel gezien omdat ik hou van gezelligheid en van sfeer, van praten over sport en werken met sport, en dat belangrijker vind dan ruzie maken met elkaar. Maar of dat nou echt doordacht was, waag ik sterk te betwijfelen. Ze wisten niet dat ik ook wel sombere buien had en dat het er ook wel eens heftig aan toe zou kunnen gaan. Neemt niet weg dat het buitengewoon goed is uitgepakt natuurlijk.’
Vette lach bij de laatste zin. Tevens de bevestiging dat het als een genoegdoening voelt dat hij wordt teruggevraagd. ‘Misschien heeft bij een aantal nog wel de gedachte meegespeeld: hij is wel rechtlijnig, die Jansma. Dat mijn handelen in 1980 respect afgedwongen had. Maar het was ook gewoon een kwestie van op het goede moment ergens binnenstappen en een kans krijgen.’
In zijn eerste speech op de redactie geeft Jansma aan dat het wat lichtvaardig is om iemand te benoemen als chef sport op basis van het feit dat iedereen schrijft dat hij het zo fantastisch heeft gedaan op het EK. En dat hij het wel een enorme uitdaging vindt omdat hij altijd meer heeft willen doen dan sportverslaggeven, maar geen idee heeft of hij het kan. Maar het feit dat de sfeer verre van optimaal is als hij begint, biedt hem een prettige instap. ‘Bij Boerhout hadden ze elkaar de tent uitgevochten, alleen al over de toewijzing van wedstrijden, Van Liempt zat er door privé-omstandigheden niet zo lang en Kuijer was ook niet zo’n succes. Daardoor waren ze zelf ook tot de overtuiging gekomen dat ze eindelijk eens op moesten houden met dat interne gekibbel. Ze waren willing. Stonden open voor verandering. En nog is het niet altijd gemakkelijk gegaan, maar ik heb als ik terugkijk niet het gevoel dat ik in een slangenkuil terechtkwam of dat ze me stuk voor stuk om het leven wilden brengen. Dus mijn gave om op vrij dominante wijze mensen binnen het team bij elkaar te brengen, heeft me in die situatie goed geholpen. Bovendien hadden we natuurlijk een buitengewoon succesvolle zomer achter de rug, met naast het EK voetbal ook de Olympische Spelen, waardoor het bolwerk NOS, en de positie van Studio Sport daarbinnen, ineens heel erg sterk was geworden.’
Mensen binden, dat is wat Jansma nadrukkelijk doet door te zorgen voor een goede werksfeer. De kwaliteit van sfeermaker en ‘people’s manager’ wordt hem door alle betrokkenen ruim toegedicht. Om te beginnen wordt hij een warm mens genoemd die zelf heel hard werkt en overal bij is. Daarnaast heeft hij gezag als voetbalkenner. En bovendien is hij met zijn bevlogenheid in staat om anderen te inspireren. ‘Ik vind dat je pas goed kunt presteren als de sfeer goed is,’ zegt Jansma zelf. ‘Niet dat je allemaal bij elkaar op visite hoeft te zitten of het oude jaar met elkaar moet uitluiden, maar enig begrip voor elkaars terrein, werk en karakter, dat helpt. Dat je af en toe eens met de hele ploeg uit eten gaat en elkaars problemen aanhoort. Ik betrek mensen ook open of quasi-open bij de besluitvorming, zodat ze weten wat er binnen de afdeling leeft. En ik probeer ze ervan te overtuigen dat ze echt leuk werk hebben. Dat vind ik essentieel voor mezelf om te kunnen werken, dus denk ik dat het ook voor anderen essentieel is.’
En wat minstens zo belangrijk is: Jansma gebruikt ieders specifieke kwaliteiten door te delegeren en laat iedereen maximaal tot zijn recht komen. ‘Dat is goed voor de afdeling. Het is goed voor jezelf omdat je erkent dat je niet alles beheerst, en het is goed voor hen omdat ze zich kunnen ontplooien.’ Of, zoals Eddy Poelmann het uitdrukt: ‘Een 2000-poot willen zijn zou wat ver gaan.’
In sommige gevallen betekent het dat Jansma verslaggevers veel ruimte geeft, zoals Theo Reitsma ervaart. ‘Tussen Kees en mij is het altijd een rustig samenspel geweest. We wisten van elkaar hoe we in elkaar zaten en welke bokkensprongen we konden maken. Ik bemoeide me niet met het beleid, want daar had ik geen behoefte aan. Wel heb ik het vanwege die toestand in 1980 op prijs gesteld dat Kees me vooraf vroeg wat ik ervan zou vinden als hij chef sport zou worden, maar verder heb ik me daar niet meer mee bezig gehouden.’
Met Martijn Lindenberg, tweede man op de afdeling, werkt Jansma juist intensief samen om het beleid uit te stippelen. Ze zijn totaal verschillende types. Behalve een fenomenaal regisseur is Lindenberg technisch en organisatorisch sterk. Maar communicatief gaat Lindenberg vaak te kort door de bocht. Jansma erkent dat. ‘Maar juist doordat we verschillend waren, paste het zo goed. Martijn heeft door zijn enorm rechtlijnige opstelling de naam met niemand te kunnen samenwerken, maar als je zijn kennis en gedrevenheid respecteert, kun je wel degelijk met hem communiceren. Ik heb 10 jaar met de man samengewerkt en daar zijn we sterk van geworden.’
Volgens Theo Reitsma is dat nadrukkelijk de verdienste van Jansma. ‘Een kwaliteit van Kees was dat hij in staat is geweest Martijn het gevoel te geven dat hij belangrijk was. Kees was geen solist en daardoor werden ze een twee-eenheid. Kees wist Martijn volledig te gebruiken. Op de een of andere manier konden ze altijd met elkaar lachen. Organisatorisch was Martijn steviger dan Kees. Maar Kees komt altijd wel binnen met die kale kop. Hij heeft wel charme.’
Mart Smeets stelt het nog iets scherper. ‘Kees móest wel samenwerken met Martijn, want Martijn is een regelaar. Kees is van een zeldzame onhandigheid. Die kan nog niet eens zijn eigen boterham smeren. Dus die deed het personeel.’
Lindenberg bevestigt die taakverdeling. ‘Kees was een echte aanjager. Hij hád natuurlijk wat met zijn flair en met dat voorkomen van hem. Om Kees kon je niet heen. Als hij iets redactioneels voor ogen had, kon hij dat snel en bombastisch neerleggen en mensen warm maken, of het nou om een groot evenement ging of over zomaar een wedstrijd. Dan oreerde hij van “jongens, we gaan dit doen en dat en zus en zo” en dan schoot hij en passant tijdens de vergadering met een bal ook nog even een paar bordjes van de muur. Dat was Kees ten voeten uit. Ik zit anders in elkaar, gebruik minder woorden en theater, maar kan het technisch volledig invullen. Zo vulden we elkaar mooi aan: hij de redactie en inhoud, ik de productie en regie. En we deelden een grote passie voor sport en de ambitie om het programma uit te bouwen.’
De uitbouw van Studio Sport is inderdaad een belangrijk doel van Jansma. Bij zijn start als chef sport in 1988 zijn er drie uitzendingen in de week, op woensdag, zaterdag en zondag. Onder zijn leiding worden het er uiteindelijk 33 per week en heeft Studio Sport een gevestigde positie binnen de publieke omroep. Het behoort tot het establishment van de omroep, met veel kracht, macht, geld en mensen. Het budget dat daarvoor nodig is, weken Jansma en Lindenberg los bij NOS-directeur Ed van Westerloo, die ook gek is van sport. ‘Martijn en ik hadden een manier om Ed wat te manipuleren. Als we weer eens een paar ton extra nodig hadden, wachtten we tot ’s middags half 5. Tegen die tijd werd Ed wat gezelliger. Dan gingen we naar hem toe om lekker over voetballen te praten en dan schonken we daar een klein glaasje jenever bij in. En als we de deur weer achter ons dicht trokken, hadden we een mooie zak geld bij ons.’
De uitbreiding van zendtijd gaat wel met vallen en opstaan. Op suggestie van Ad van Liempt lijmt de NOS in een zogenaamd ‘na-avondblok’ het 10-uurjournaal en NOVA met een sportjournaal aan elkaar. Daarmee wordt de positie van sport beschermd en tegelijkertijd gebruik gemaakt van de uitstraling ervan naar de andere programma’s. De waarde van sport als kijkerstrekker wordt ontdekt. Er wordt zelfs geëxperimenteerd met een dubbelpresentatie door Mart Smeets en Maartje van Weegen en door Paul Witteman en Annette van Trigt. Maar dat is niet succesvol omdat de sportjournalist een ondergeschikte rol toebedeeld krijgt.
De bewustwording van de mogelijkheden van de sport via het succes van Studio Sport heeft ook een keerzijde: de commercialisering van de sport en de televisie. Sportbonden en clubs willen sponsornamen tonen of gaan shoppen bij nieuwe, commerciële zenders als RTL, SBS en TV 10. De commerciële zender Sport 7 wordt zelfs door een consortium waarin de KNVB participeert opgericht om zich volledig te storten op het voetbal. ‘We werden ineens aangevallen en moesten knokken om te behouden wat we hadden: onze rechten, onze positie en ons aanzien. We wilden stoer en goed blijven. En dat was niet makkelijk, want we moesten mee in de commerciële denkwijze. We moesten de eredivisie bijvoorbeeld PTT Telecompetitie gaan noemen, want anders kregen we geen geld meer. Die realiteit door de verruiming van de wet had direct consequenties voor ons budget. Maar om met onze hele ploeg die commerciële slag te maken, is een heel zware inspanning geweest, want we hadden eerst allemaal lak aan commercie. Maar juist het noodzakelijke verzet tegen commerciële initiatieven als Sport 7, met het verlies van de eerste slag, heeft wel geholpen met de lenigheid van geest van de mensen.’
Het brengt de straatvechter in Kees Jansma naar boven. Sport 7 berooft Studio Sport in 1996 daadwerkelijk van het voetbal, waarna Jansma geen gelegenheid ongebruikt laat om de commerciële zender publiekelijk aan de schandpaal te nagelen. De zender zou de Nederlanders de traditie van voetbal kijken ‘met het bord op schoot’ ontnemen en over de rug van het volk aan het voetbal gaan verdienen. Voor een volle zaal in Zeist zoekt Jansma met ijzige blik de confrontatie met KNVB-voorzitter Jos Staatsen, die mede daardoor de verpersoonlijking wordt van de verpatsing van het voetbal. Mart Smeets roemt die actie: ‘Jansma ging voor zijn zaak zoals hij dat moest doen. Hij weigerde op te geven. Hij hield ons ook steeds voor dat wíj niet moesten opgeven. En dáárom zitten wij er nog steeds.’
Dat Jansma een aandeel heeft in de snelle dood van ‘Sport Even’, is wel duidelijk. Jansma betreurt zijn acties dan ook niet, maar vindt achteraf wel dat hij is doorgeslagen. ‘We hebben toen op de lagere instincten van de bevolking ingespeeld met teksten als ‘sport hoort thuis bij de NOS’ en nog veel sterkere. En daarvoor hebben we de media gebruikt, die dat zich overigens graag lieten welgevallen. En later, toen Sport 7 al ter ziele was, heb ik me tijdens een verhaal over televisie in de sport bij de Koninklijke HFC persoonlijk tot de eveneens aanwezige Jos Staatsen gericht en hem als een pure demagoog zwart gemaakt. Daar ben ik wel goed in, soms. Ik heb in die tijd niet alléén maar dingen gedaan waar ik trots op ben.’
Dat hoort bij de schaduwzijde van het karakter van Jansma, die intern bij Studio Sport soms tot uiting komt in geweldige driftbuien. ‘Het wordt een beetje overdreven, maar ik kan wel iemand volledig verrot schelden. Vanuit mijn betrokkenheid kan ik oprecht de boel wakker schudden. Het probleem daarbij is dat ik zelf mijn boosheid onmiddellijk weer vergeet, en serieus en verstandig kan doorpraten, maar dat het bij anderen soms blijft hangen.’
Martijn Lindenberg herkent dat soort uitspattingen, vaak onverwacht en om zaken die je niet vooraf bedenkt. ‘Om kleinigheden, om een paar verkeerd gestelde vragen of om gedoe met een trainer of sportbons. Dan liep hij rood aan en ging met grote stemverheffing spreken, met heel veel gegodver en gescheld. Maar hij is een emotionele man en die uitbarstingen luchtten hem lekker op als hij niet lekker in zijn vel zat. Zelf heb ik één keer een grote aanvaring met hem gehad, over niets. Hij werd zo driftig dat hij me op staande voet heeft ontslagen. Een paar uur later was dat uiteraard weer over. Achteraf hebben we er wel om gelachen.’
Mart Smeets heeft eens geschreven over de felheid waarmee Jansma zich kan verweren tegen onjuistheden over hem in de pers. ‘Hij belde direct de scribent op en zocht de tegenaanval. “Aanpakken die lummels,” riep hij strijdvaardig en schold dan weer iemand de huid vol. Ik maakte zo'n gesprek wel eens mee: echte humor was er heilig bij.’ Ook Smeets herinnert zich één gelegenheid waarbij de drift op hem was gericht. ‘Hij begon enorm te schelden, totdat hij ineens zag dat ik het was. Toen putte hij zich uit in excuses. Dat hij het verschrikkelijk vond dat hij zich tegenover mij zo had laten gaan. Ik moest altijd vreselijk lachen om zulke buien van hem. Dat schreeuwen en op zijn ponteneur staan. Ik vond het enig.’
Jansma weet nog een verschijnsel waar hij ontzettend boos om kan worden: verslaggevers die, omdat ze bij de televisie werken, gaan denken dat ze heel erg beroemd en belangrijk zijn, en binnen het team een uitzonderingspositie claimen. ‘Kijk, het was allemaal heel simpel. Mart Smeets was de beste, dus die presenteerde bij mij alle belangrijke uitzendingen. Theo Reitsma was de beste voetbalcommentator, dus die kreeg de belangrijke voetbalwedstrijden. Maar als je zag wat daar dan omhéén gebeurde. Dat mensen niet meer gelukkig of tevreden waren. Nou dan wilde ik best nog eens benadrukken hoe prachtig het werk nog steeds was, hoe goed iedereen betaald kreeg en hoe blij ze mochten zijn om mee te mogen werken. En als ze het dan nóg niet snapten, ja, dan kon ik vreselijk uit mijn bol gaan. Daar begrijp ik nog steeds geen reet van. Ik kom bij de NOS mensen tegen die aan mij vragen: “Waarom kom jij nou naar Excelsior – Go Ahead terwijl je net het Nederlands elftal hebt gedaan?” Maar dat interesseert me geen flikker. Als een wedstrijd wordt uitgezonden op de buis, dan moet het ook goed gebeuren en dan ben ik nergens te groot voor. Maar dat is wel altijd een hele strijd in Hilversum, met die ego’s. Net als dat mensen niet inzien dat iemand anders beter is. Dat een ander de spiegel moet voorhouden, maar daar niet doorheen kan breken. Ik heb meermalen in gesprek met mensen gedacht: hoe kan het nou dat ik 100% anders denk over jouw functioneren en kwaliteiten dan jijzelf? En als ik het tien keer had proberen duidelijk te maken, kon ik wel eens flink uit de bocht gaan.’
Laat het duidelijk zijn: Studio Sport is een instituut dat boven individuen verheven is, een gekoesterd fenomeen dat door allerlei mensen met heel verschillende karakters opgebouwd is en in stand wordt gehouden. ‘Het gevaar bestaat dat mensen denken dat zij verantwoordelijk zijn voor het succes. Dat is niet zo. Dat heb ik al gezegd bij mijn komst en dat heb ik opnieuw gezegd toen ik wegging. En niet uit valse bescheidenheid. Wel stel ik vast dat we er in mijn tijd een behoorlijke club van hebben gemaakt, ondanks of juist dankzij alle verschillende ego’s met hun tegenstrijdigheden. Maar met boegbeelden als Smeets en Reitsma kon het natuurlijk ook niet gauw over de kop gaan.’
Als de stormen zijn gaan liggen, maakt Jansma zelf in september 1997 als verslaggever onverwacht de overstap naar de Franse betaalzender Canal+, die zich gaat bezighouden met het uitzenden van live-voetbalwedstrijden. Dat bijt de samenvattingen van Studio Sport niet. Sterker nog, er zou sprake kunnen zijn van samenwerking. En Jansma is toe aan iets nieuws. ‘We hadden alle slagen gewonnen die er te winnen vielen, maar ik vond ook wel dat we de grens hadden bereikt wat betreft de hoeveelheid sport op het publieke net. Daarom wilde ik, na 10 jaar lang mijn stinkende best doen om die club overeind te houden, ergens anders gaan kijken voordat iedereen zou gaan denken: daar is die kale, dikke man weer met steeds dezelfde teksten, dezelfde motiverende woorden, dezelfde invalshoeken en dezelfde overtuigingen. En het was een prachtig moment, na de herovering van onze positie, om door de voordeur weg te gaan. Ik heb altijd de angst gehad ergens te lang te blijven zitten, omdat ze je vervolgens in je rug schoppen en daar misschien wel gelijk in hebben ook. Neem Rinus Michels. Die had in 1988 een prachtige voordeur om door naar buiten te gaan en werd prompt bij het WK ’90 na wat onhandigheden met de nek aangekeken.’
Dat Jansma met zijn overstap afstand neemt van het wekelijkse Nederlandse voetbal, vindt hij niet erg, ook al brengen ook al zijn ex-collega’s hem haast utsluitend in verband met voetbal. ‘Ik hoor natuurlijk al heel erg lang dat ik een voetbalman ben, maar dat is een buitengewoon prettig misverstand. Ik vind voetbal hartstikke leuk, maar het is niet mijn leven. Anders was ik ook wel gebleven, want ik kreeg van de NOS een werkelijk unieke aanbieding om in de rol van adviseur te blijven werken. Maar als je 10 jaar chef bent geweest, moet je daarna niet als adviseur bij je opvolger door de gang heen gaan lopen.’
Als gevolg van het vertrek van Joop Daalmeijer en Jaap Hofman wordt Jansma overigens in juni 1998 ook bij Canal+ chef sport. Als de betaalzender in juli 2002 de productie van de sportuitzendingen wil uitbesteden, gaan Kees Jansma en zijn collega Will Moeren deze verzorgen met hun nieuw opgerichte bedrijf WK Producties, en niet alleen voor Canal+. In 2005 verkopen ze het bedrijf met een enorme winst door aan Eyeworks. Jansma stort zich weer op de sportverslaggeving en –presentatie, wordt hoofd van de sportafdeling en in januari 2009 zelfs directeur van Sport1. Ondertussen is hij sinds augustus 2004 parttime werkzaam als perschef van het Nederlands elftal.
Een warm mens, noemen al zijn voormalige collega’s hem. Veel meer een vriend dan een collega of baas. Bevlogen. Emotioneel. Met een grote betrokkenheid bij zijn personeel, maar ook bij mensen met wie hij in het verleden te maken heeft gehad. Na het WK van 1990 krijgt hij wel een persoonlijker contact met ‘mijnheer’ Michels. Hij spreekt op de begrafenis van ‘mijnheer’ Kuiphof. Eddy Poelmann ervaart zijn attente belangstelling tijdens zijn ernstige ziekte in 2006, na een vriendschap van meer dan 40 jaar. Herbert Dijkstra ontvangt zijn oprechte zorg na een ernstig ongeluk tijdens een schaatswedstrijd op natuurijs, als hij net bij Studio Sport werkt. ‘Bij een bruggentocht in Groningen ramde ik, achterop de motor gezeten, met mijn hoofd een brug. Dat werd op de radio enorm opgeblazen, zodat ik snel mijn familie probeerde te bellen om te vertellen dat het meeviel. Maar nog voordat dat gelukt was, had ik Kees Jansma aan de telefoon die, toen hij mijn stem hoorde, werkelijk dacht dat hij een geest aan de lijn had. Dat hij zo met mij begaan was en daar echt emotioneel onder werd, bijna als een vader, heeft me erg goed gedaan.’
Jansma’s rol bij Studio Sport omvat ook het coachen van jonge collega’s die hem, ook al zijn ze zelf inmiddels ouder en ervaren, tot op de dag van vandaag bellen en om feedback vragen. ‘Ik zit nog steeds graag naar verslaggevers te luisteren om te zeggen wat me opvalt. Mijn mening is er maar één en verre van zaligmakend, maar het is wel een mening en ik blijf proberen om te breken met de traditie die in Hilversum bestaat om nóóit met elkaar te praten over of je goed of slecht bent, tenzij je er niet bij bent. Theo Reitsma en Mart Smeets zijn bijvoorbeeld geen mensen die zeggen van kom eens even lekker bij me zitten, dan ga ik gezellig met je praten over hoe je bezig bent. Dat doe ik dus wel, hoewel ik altijd zeg: behoud in godsnaam je eigen stijl want je veranderen is niet mijn bedoeling. Ik wijs je alleen op dingen. Ik ging vroeger soms tijdens wedstrijden naast Eddy Poelmann zitten en dan schreef ik voor hem op: “Korte zinnen!” En Theo Reitsma vroeg me om naast hem te komen zitten als tegenwicht tegen zijn afstandelijkheid, die overigens prachtig is. Als er dan bijvoorbeeld een doelpunt werd gemaakt, gooide ik mijn armen de lucht in en dan dacht hij: Hé, die kale gaat een beetje juichen, dus dan mag ik misschien wel ietsje enthousiaster worden.’
Jansma’s belangrijkste tip voor verslaggevers: niet te veel praten. Het is namelijk televisie, dus iedereen ziet wat er gebeurt. En waar hij niet genoeg op kan hameren is dat journalisten moeten zorgen dat ze geloofwaardig zijn door aanwezig te zijn bij trainingen en wedstrijden, zodat ze gewoon alles weten. ‘Als spelers of de coach van het Nederlands elftal mij vragen door wie ze zich moeten laten interviewen, wijs ik de journalisten aan die er altijd zijn, of het nou regent, hagelt, sneeuwt of -10 is, ongeacht wie het zijn, vriend of vijand. Die altijd zitten te kijken wat er gebeurt op de training, of het nou ’s ochtends half 11 is of ’s avonds half 11, of het in Tunesië is of god mag weten waar. Maar dat zijn er jammer genoeg maar zeven of acht.’
Het brengt hem bij zijn waardering voor Bert Maalderink, met wie bondscoach Marco van Basten en Jansma tijdens het EK 2008 toch flink in de clinch leken te liggen. ‘Daar bestaat een groot misverstand over, behalve bij Bert en ons. Kijk, op persconferenties van het Nederlands elftal zitten honderd journalisten en bijna niemand stelt een vraag. Dat is stuitend. Ik zou die persconferenties binnen drie minuten kunnen beëindigen. “Zijn er nog vragen? Geen vragen. Dank u.” Degene die altijd de kastanjes uit het vuur moet halen, is Bert, terwijl al die collega’s over zijn schouder meekijken en wij wat argwanend zitten te wachten omdat hij vervelend en irritant kan doen. Hij moet áltijd. En altijd als eerste. Maar hij kómt ook altijd. Dus in negen van de tien gevallen helpen wij hém dan óók als eerste. En hij doet het goed, met honderd man in zijn nek en voor het oog van de camera, zonder de mogelijkheid van een schrijver om er nog eens rustig over na te denken. Zijn stukjes op televisie zijn soms heel leuk en soms minder leuk, want ook hij is natuurlijk niet altijd in vorm. Maar ze zijn altijd knap gemaakt. Het is hartstikke moeilijk om in drie minuten over te brengen wat er op zo’n dag is gebeurd. Dat is een van de moeilijkste journalistieke opdrachten. Waarbij ik zijn werkwijze trouwens achterhaald vind. Op zijn minst zou hij zijn stukjes door een ander moeten laten inspreken, want nu zet hij zijn scherpe vragen nog extra aan met zijn intonatie in de voice over en manipuleert hij achteraf het interview. Het wordt te veel ‘Bert verbetert de voetbalwereld in drie minuten’. Helaas is mijn inzicht vloeken in de Hilversumse kerk. Maar met Bert zelf heb ik absoluut geen moeite. We hebben wel aanvaringen, maar we werken voortreffelijk samen. In ieder geval vind ik dat hij zijn werk serieus doet en dat zijn frequente aanwezigheid hem recht van oordelen geeft. Daar staan er heel veel journalisten met gezaghebbende oordelen tegenover terwijl ze er nooit zijn. Ik heb Johan Derksen in mijn zes jaar als perschef nog nooit bij een wedstrijd of een persconferentie van het Nederlands elftal gezien. Nog nooit. Als je je een mening wilt vormen, is het toch wel eens aardig als je gaat kijken hoe het er aan toe gaat.’
Jansma is ook iemand met het hart op de tong. Duidelijk. Draait nergens omheen, ook niet als het gaat om de onderlinge concurrentie tussen verslaggevers. ‘Natuurlijk meten ze zich aan elkaar en dat maakt het niet altijd even leuk. De sterkste en de hardste blijft overeind. Als iemand een fout maakt op tv, is er her en der leedvermaak. En incasseren is niet ons sterkste punt. Het is geen ideale wereld bij de NOS. Daar is de groep veel te groot voor. Toen ik bij Studio Sport begon, hadden we vijftig man personeel en dat is toegegroeid naar een paar honderd. Daardoor verdwijnt ook intimiteit en sfeer. Bovendien zijn er salarisverschillen ontstaan. Om leegloop naar de commerciële omroepen te voorkomen kreeg ik volmachten om goede mensen vet te betalen. En ook dat werkt weer concurrentie en opportunisme in de hand. Dat geldt voor de hele journalistieke wereld. Als Huub Stevens vertrekt bij PSV, wordt aan mij gevraagd om bij De wereld draait door te komen vertellen wat ik daarvan vind, terwijl we tachtig journalisten in het land hebben die dat beter weten. Maar een onbekende verslaggever van het Eindhovens Dagblad die écht weet hoe het zit, is niet interessant voor de televisie. Dus omdat ik uitleg dat ik niks van PSV weet en daarvoor niet naar de studio kom, zitten ’s avonds Frits Barend en Wilfred Genee daar, die net zo min in Eindhoven komen.’
Maar wat bij Jansma overheerst is de voldoening over wat hij allemaal beleefd en bereikt heeft. ‘Je moet bij Studio Sport enorm oppassen dat je gedrevenheid niet leidt tot oogkleppen. Dat je je niet uitverkoren gaat voelen, zal ik maar zeggen. Maar als je ziet wat we met zijn allen gedaan hebben aan grote evenementen en hoe we onze programma’s hebben vormgegeven, dan hebben we wel kwaliteit geleverd. Kijk, Wilfred Genee is een begenadigd presentator die geen autocue nodig heeft en makkelijk formuleert, maar wat hij mist is wat Mart Smeets altijd heeft gehad. Ik heb 10 jaar samen met Mart de zondagavond gedaan. Dan waren we om 10 voor 7 stikchagrijnig en dan zeiden we tegen elkaar: “Kom op, we gooien er een onsje warmte tegenaan.” En dan straalden we om 7 uur en kregen we van meer dan drie miljoen kijkers het waarderingscijfer 7½. En dan zegt Wilfred tegen me: “Het is een beetje toneelspel.” Ja, het is een beetje acteren. Ik noem Mart ook altijd Jack Nicholson, waarmee ik wil aangeven dat ik een groot fan van Jack Nicholson ben. Smeets is gewoon de beste, door zijn kennis en zijn uitstraling. En Reitsma is natuurlijk fantastisch. Die zegt met zijn nasale stem: “Ja, het is een vak, hè. We bedrijven een vak: de journalistiek, onderdeel sport.” Die twee zijn de maatstaf.’
En Kees Jansma is een markante verschijning. Zoals Reitsma al zei: ‘Kees komt altijd wel binnen, met die kale kop. Hij heeft wel charme.’ En bovendien is hij lenig van geest, wat hem in staat stelt lastig verenigbare carrièrestappen te maken en haast conflicterende werkzaamheden te