Nieuwe hoop
Toen ik jong was, konden meisjes niet voetballen. Ik kan mij zelfs niet herinneren dat er ook maar één meisje was, dat eraan dacht om te vragen of ze mee mocht doen. Jongens hadden het alleenrecht op voetbal. Ook op het kijken naar voetbal trouwens. Naar een voetbalwedstrijd gingen vaders met hun zonen, niet met hun dochters. Zwijgend liepen ze in lange rijen naar het stadion, dwars door de stad, want daar lagen stadions toen nog. In mijn geval ging mijn moeder mee. Niet omdat ze voetbal zo leuk vond, maar omdat ze een oogje op me wilde houden in die mannenwereld van het voetbal. Gelukkig waren er nog staantribunes en kon ik een eind bij mijn moeder vandaan gaan staan. En natuurlijk was ik al lang blij dat mijn zusje thuisgebleven was.
Jaren later, toen ik zelf elke week op het veld stond, was er bij mijn club ook een vrouwenelftal. Damesvoetbal heette dat toen nog. Daar konden mijn vrienden en ik ons lachen wel bij houden. Of eigenlijk juist niet, want wij vonden het een potsierlijk gezicht. Het enige voordeel was dat er tot onze verbazing twee hele leuke meisjes tussen alle lompe ‘dames’ liepen. Wij gingen dus toch elke week trouw kijken, zij het niet naar het voetbal. Dat de dames ondertussen kampioen van Nederland werden, interesseerde ons niets.
Eén keer, nog weer veel later, heb ik zelf tegen dames gespeeld. Vrouwenvoetbal heette dat toen al. En ik moet zeggen, het viel me helemaal niet tegen wat de vrouwen deden. Het was niet eens makkelijk om ze de baas te blijven. Alleen op snelheid en kracht lukte het nog om duels te winnen, op techniek was het al lang niet meer vanzelfsprekend dat wij mannen de vrouwen konden verslaan.
Tegenwoordig sta ik elke week te kijken naar voetballende meisjes, omdat mijn dochter het nodig vindt voetbalkunsten te vertonen. En niet zomaar, ze is zo fanatiek als je vroeger alleen bij jongens zag. En helemaal niet slecht bovendien. Er zijn jongens genoeg die zouden willen dat ze zo konden voetballen.
En plotseling volg ik vol belangstelling de ontwikkelingen in het vrouwenvoetbal, dat begint aan een profcompetitie. De club van mijn dochter gaat samenwerken met ADO. Dus dat is al vast goed, voor de meiden, maar ook voor ADO. Want de club van mijn dochter is niet zomaar een club. De club staat op het moment dat ik dit schrijf bovenaan in de hoofdklasse en maakt een goede kans op het landskampioenschap.
ADO zou dus zomaar een landskampioen in huis kunnen halen. Dat lijkt me niet gek voor een club die is gedegradeerd, terwijl er net een splinternieuw stadion staat. Dat stadion ligt dan misschien niet meer gezellig in de stad, maar het verdient wel voetbal op het hoogste niveau. En geloof me nou, vrouwenvoetbal heeft de toekomst. En wat nog mooier is, met een beetje geluk kunnen volgend jaar de vrouwen en de mannen er samen kampioen worden.
Mijn dochter is daar nog te jong voor. Het duurt nog wel een jaar of tien voordat jullie háár vanaf de tribune kunnen toejuichen. Maar ik zal haar zeker meenemen om vast sfeer te proeven.
Jaren later, toen ik zelf elke week op het veld stond, was er bij mijn club ook een vrouwenelftal. Damesvoetbal heette dat toen nog. Daar konden mijn vrienden en ik ons lachen wel bij houden. Of eigenlijk juist niet, want wij vonden het een potsierlijk gezicht. Het enige voordeel was dat er tot onze verbazing twee hele leuke meisjes tussen alle lompe ‘dames’ liepen. Wij gingen dus toch elke week trouw kijken, zij het niet naar het voetbal. Dat de dames ondertussen kampioen van Nederland werden, interesseerde ons niets.
Eén keer, nog weer veel later, heb ik zelf tegen dames gespeeld. Vrouwenvoetbal heette dat toen al. En ik moet zeggen, het viel me helemaal niet tegen wat de vrouwen deden. Het was niet eens makkelijk om ze de baas te blijven. Alleen op snelheid en kracht lukte het nog om duels te winnen, op techniek was het al lang niet meer vanzelfsprekend dat wij mannen de vrouwen konden verslaan.
Tegenwoordig sta ik elke week te kijken naar voetballende meisjes, omdat mijn dochter het nodig vindt voetbalkunsten te vertonen. En niet zomaar, ze is zo fanatiek als je vroeger alleen bij jongens zag. En helemaal niet slecht bovendien. Er zijn jongens genoeg die zouden willen dat ze zo konden voetballen.
En plotseling volg ik vol belangstelling de ontwikkelingen in het vrouwenvoetbal, dat begint aan een profcompetitie. De club van mijn dochter gaat samenwerken met ADO. Dus dat is al vast goed, voor de meiden, maar ook voor ADO. Want de club van mijn dochter is niet zomaar een club. De club staat op het moment dat ik dit schrijf bovenaan in de hoofdklasse en maakt een goede kans op het landskampioenschap.
ADO zou dus zomaar een landskampioen in huis kunnen halen. Dat lijkt me niet gek voor een club die is gedegradeerd, terwijl er net een splinternieuw stadion staat. Dat stadion ligt dan misschien niet meer gezellig in de stad, maar het verdient wel voetbal op het hoogste niveau. En geloof me nou, vrouwenvoetbal heeft de toekomst. En wat nog mooier is, met een beetje geluk kunnen volgend jaar de vrouwen en de mannen er samen kampioen worden.
Mijn dochter is daar nog te jong voor. Het duurt nog wel een jaar of tien voordat jullie háár vanaf de tribune kunnen toejuichen. Maar ik zal haar zeker meenemen om vast sfeer te proeven.