Clubshirts
Als kind woonde ik niet in Den Haag en droeg mijn favoriete club een shirt met rood en wit. Ik wilde niets liever dan zo’n shirt hebben om in te voetballen. Maar mijn ouders waren niet zo fanatiek en hadden weinig benul van het belang van de juiste combinatie van het rood en wit. Of ze vonden een echt shirt te duur, dat kan ook. Misschien wisten ze niet eens waar ze een echt shirt konden kopen in die tijd. In ieder geval werd ik op mijn verjaardag verrast met een rood t-shirtje met een wit randje om de hals en de mouwtjes, en een bijpassend broekje.
Ik blij, maar niet heus. Hoe kun je je op straat nou in een nepshirt bewijzen als trouwe supporter? Laat staan dat je in dat shirt kunt doen alsof je zelf de beroemde spits bent die alle beslissende doelpunten maakt. Ik heb het shirt wel gedragen, maar mijn geloofwaardigheid was ik in één keer kwijt. Vond ik. Dat moet het moment geweest zijn waarop ik besloot dat voor míjn kinderen alleen het echte goed genoeg zou zijn.
Eén ding kon ik toen niet weten: dat het me elk jaar opnieuw een fortuin zou kosten. In mijn jeugd hadden clubs nog elk jaar hetzelfde shirt zonder reclame en spelersnamen. Had je dat shirt, dan zat je goed totdat het vaal en versleten was. Hooguit werd af en toe het uittenue eens aangepast. Maar dat maakte niet uit, want dat hoefde toch niemand te hebben. Dat was niet echt. Het werd alleen uit de kast gehaald tegen andere roodwitte clubs.
Maar als vader van twee kinderen die niet in Den Haag wonen, heb ik nu te maken met ieder jaar een net even ander thuisshirt en maar liefst twee verschillende uittenues, één voor de competitie en één voor het bekertoernooi en het meestal korte Europese avontuur. Die kosten rond de 60 euro per shirt. Keer twee natuurlijk, want de favoriete speler van het ene kind is nooit de favoriet van de ander. En dan heb ik het nog niet over de trainingspakken, die ook elk jaar anders zijn. Of over de shirts van het Nederlands elftal.
Daar sta ik dan, met mijn ooit gemaakte voornemen om mijn kinderen in staat te stellen hun clubliefde te uiten. En dan kan ik zelfs nog de pech hebben dat de speler van hun keuze nog in augustus of na de kerst alweer vertrekt.
Het is zelfs nog erger. Mijn kinderen lopen ook graag in shirts van buitenlandse clubs, die in vakantielanden voor 10 euro te scoren zijn. Hun kasten puilen inmiddels uit met shirts van Spaanse, Italiaanse, Franse, Portugese, Engelse, Schotse en zelfs Griekse clubs, met alle denkbare spelersnamen achterop. Alleen Duitse shirts heb ik tot nu toe kunnen verbieden.
Vader zijn is tegenwoordig een dure bezigheid. En dan te bedenken hoe blij ik was toen ik bij mijn eigen amateurclub in de C-junioren een shirtje kreeg met een rugnummer. Alleen maar een rugnummer. Nooit heb ik me zo mijn favoriete speler gevoeld als met zíjn nummer op mijn rug. In een totaal ander shirt, net zo groen als dat van ADO destijds. Misschien moet ik mijn kinderen dat toch eens proberen uit te leggen.
Ik blij, maar niet heus. Hoe kun je je op straat nou in een nepshirt bewijzen als trouwe supporter? Laat staan dat je in dat shirt kunt doen alsof je zelf de beroemde spits bent die alle beslissende doelpunten maakt. Ik heb het shirt wel gedragen, maar mijn geloofwaardigheid was ik in één keer kwijt. Vond ik. Dat moet het moment geweest zijn waarop ik besloot dat voor míjn kinderen alleen het echte goed genoeg zou zijn.
Eén ding kon ik toen niet weten: dat het me elk jaar opnieuw een fortuin zou kosten. In mijn jeugd hadden clubs nog elk jaar hetzelfde shirt zonder reclame en spelersnamen. Had je dat shirt, dan zat je goed totdat het vaal en versleten was. Hooguit werd af en toe het uittenue eens aangepast. Maar dat maakte niet uit, want dat hoefde toch niemand te hebben. Dat was niet echt. Het werd alleen uit de kast gehaald tegen andere roodwitte clubs.
Maar als vader van twee kinderen die niet in Den Haag wonen, heb ik nu te maken met ieder jaar een net even ander thuisshirt en maar liefst twee verschillende uittenues, één voor de competitie en één voor het bekertoernooi en het meestal korte Europese avontuur. Die kosten rond de 60 euro per shirt. Keer twee natuurlijk, want de favoriete speler van het ene kind is nooit de favoriet van de ander. En dan heb ik het nog niet over de trainingspakken, die ook elk jaar anders zijn. Of over de shirts van het Nederlands elftal.
Daar sta ik dan, met mijn ooit gemaakte voornemen om mijn kinderen in staat te stellen hun clubliefde te uiten. En dan kan ik zelfs nog de pech hebben dat de speler van hun keuze nog in augustus of na de kerst alweer vertrekt.
Het is zelfs nog erger. Mijn kinderen lopen ook graag in shirts van buitenlandse clubs, die in vakantielanden voor 10 euro te scoren zijn. Hun kasten puilen inmiddels uit met shirts van Spaanse, Italiaanse, Franse, Portugese, Engelse, Schotse en zelfs Griekse clubs, met alle denkbare spelersnamen achterop. Alleen Duitse shirts heb ik tot nu toe kunnen verbieden.
Vader zijn is tegenwoordig een dure bezigheid. En dan te bedenken hoe blij ik was toen ik bij mijn eigen amateurclub in de C-junioren een shirtje kreeg met een rugnummer. Alleen maar een rugnummer. Nooit heb ik me zo mijn favoriete speler gevoeld als met zíjn nummer op mijn rug. In een totaal ander shirt, net zo groen als dat van ADO destijds. Misschien moet ik mijn kinderen dat toch eens proberen uit te leggen.