Geweldig idee van de tennisvereniging in de nabijheid van de net verrezen enorme nieuwbouwwijk om de ouders van het grote aantal nieuwe jeugdleden bij de club te betrekken: een ouder-kind toernooi met barbecue als sluitstuk. Ik speel samen met mijn zoontje van 4, mijn dochter van 6 speelt met haar moeder. De bedoeling is om de kinderen op miniveldjes lekker te laten slaan en als ouder hooguit achtervang te zijn wanneer de bal in het spel moet worden gehouden. Tot mijn verbazing zie ik ouders die de neiging om actief aan het spel deel te nemen niet kunnen onderdrukken. Zelf heb ik die aanvechting niet, want mijn zoontje vliegt op elke bal af. Hij wordt tweede in zijn categorie, omdat hij de laatste wedstrijd verliest van een vader.
Mijn dochter wordt in haar leeftijdsgroep eerste, maar niet nadat ze een incidentrijke partij in haar voordeel heeft beslist. Haar moeder, toonbeeld van onverschilligheid als het gaat om de uitslag van wedstrijden op een ouder-kind toernooi, wordt door de moeder van de tegenstander ten overstaan van niet onpartijdig publiek beschuldigd van ‘valsheid’ in puntentelling en laat dochterlief op een schier onoverbrugbare achterstand bluffen. De miraculeuze omkering daarvan door mijn dochter bezorgt ons een jarenlange vijandschap. En niet alleen bij tennis. We komen de moeder van twee zoons in de leeftijd van mijn kinderen ook tegen bij voetbal en judo. Welkom in de wereld van de sportouders.
Judotoernooien blijken er door het hele land te zijn. Was het in mijn jeugd nog mogelijk om de blauwe band met bruine slip te halen zonder ooit een echte partij te vechten, mijn dochter wordt al bij het behalen van de gele band gevraagd om deel uit te maken van de wedstrijdselectie. Wij reageren lacherig en afhoudend, maar het blijkt serieus bedoeld. Het betekent dat zij naast haar lesuur twee keer per week aan een stevige selectietraining wordt onderworpen, tegen extra betaling uiteraard, en zich regelmatig moet inschrijven voor zo’n toernooi. Ach, dochter wil graag en je wilt haar niet tekort doen. Bovendien is judo goed voor de weerbaarheid, wat geen kwaad kan voor een kind met een bescheiden inborst.
Voetballen doet ze in een meisjesteam. Dat wil zeggen, ze holt mee, zowel met de tegenstanders als met haar medespeelsters. Ik schreeuw de longen uit mijn lijf om haar ervan te doordringen dat het is toegestaan om de bal af te pakken als je hem binnen speelbereik hebt, dat je niet onmiddellijk hoeft te stoppen als een tegenstander je een voet dwars zet en dat ook je teamgenoten niet automatisch voorrang hebben. Het levert me een seizoen lang een stekende pijn op bij het ademen, maar resulteert er wel in dat ze op het afsluitende toernooi voor het eerst een rush richting doel onderneemt en scoort. Of misschien komt dat door de stimulerende aanwezigheid van haar broertje als gastspeler, die al even dapper meedraaft zonder een bal te raken. In zijn geval is dat overigens niet zo gek, want hij is de enige in het team die nog jonger is dan zijn zus.
Na afloop weigert mijn zoontje het voetbalshirt uit te trekken, zo trots is hij eindelijk een echte voetballer te zijn. Op dat moment besluit ik leider te worden van zijn team zodra hij zijn eerste kunsten als F-je mag gaan vertonen. Dan sta ik in ieder geval gelegitimeerd aanwijzingen te geven. En wie leider is, wordt vriendelijk verzocht ook de trainingen te verzorgen. Dus sta ik een jaar later wekelijks twee keer met 10 jongetjes van een jaar of 6 in weer en wind dribbel- en schietoefeningen te doen, hoewel ik soms het idee heb dat veters vastmaken mijn hoofdtaak is. Gek dat moeders dat niet kunnen. Zelfs met totaal verkleumde vingers mag ik volop aan de bak, terwijl die moeders en enkele vaders het hele trainingsuur lang op vijf meter afstand met elkaar staan te keuvelen zonder een poot uit te steken. Bij regen tien meter verderop onder het afdakje van de kantine. Zouden ze echt niks anders te doen hebben? Ondertussen houden ze met een schuin oog in de gaten of ik hun kinderen, die geen moment van elkaar af kunnen blijven, niet benadeel of onheus bejegen.
Dat hebben ze bij judo beter voor elkaar. Daar worden ouders geacht tijdens de training hun heil elders te zoeken, zodat de leraar de kinderen ongestoord discipline kan bijbrengen. De ouders mogen slechts aanwezig zijn bij het judo-examen, twee keer per jaar, om er getuige van te zijn dat hun kinderen te horen krijgen dat ze beter hun best moeten doen.
Maar ze halen hun schade in bij de toernooien. Als er íets confronterend is, dan is het een judowedstrijd. Man tegen man. Erop of eronder. Als we voor het eerst zo’n zaal binnenkomen, lopen we tegen een muur van lawaai aan. Op de tribune zit een groep Amsterdammers, die nogal met hun kroost meeleeft. Krijsen is nog een vriendelijk woord voor de geluiden die de moeders uitstoten. De vaders nemen houdingen aan alsof ze ieder moment zelf de mat op zullen stormen en brullen tips in de trant van: ‘Rammelen! Nu! Ja!!! Duwen Duwen Duwen!! Trekken!! Kantelen! Duwen!!! Pak dat been! Hou vast!’ Om in orgastisch gejuich uit te barsten als het kind wint. Van nog veel dichterbij geven de coaches vergelijkbare aanwijzingen. Je zal er maar staan als kind. Mijn dochter ligt na twee seconden op haar rug, met als voordeel dat ze meteen weer van de mat af mag. Na een tweede nederlaag keren we beduusd terug naar huis.
Voorlopig gaat het er bij tennis rustiger aan toe. Als ik tijdens de training van mijn dochter bij het muurtje ballen aangooi naar mijn zoontje zodat hij die terug kan slaan, voel ik slechts de spottende blikken van de moeder van het ouder-kind toernooi en haar kennissen in mijn rug. Nee dame, ik dénk niet dat ik een toekomstig top 100-speler in huis heb, ik ben gewoon met hem aan het spelen om de tijd te doden.
De meisjes voetballen intussen best aardig, met mijn dochter zowaar als scorende spits. Juichen doet ze niet. Ze negeert zoveel mogelijk de meiden die haar willen feliciteren en doet voor de buitenwereld na een doelpunt het liefst alsof er niets is gebeurd. Ik zie hoe ze alleen haast stiekem zichzelf oppept: ‘Yes,’ met een snel, klein lachje. Mij verwijt ze dat ik haar vanaf de kant te veel opjut, in de rust naar haar toeloop voor wat aanwijzingen en haar bij me roep als ze even wordt gewisseld. Thuis gaat ze steevast tegen me in als ik haar aangeef wat er nog beter had gekund. Was ze op het veld maar net zo als thuis. Maar daar houdt ze zich in woord en daad voortdurend in, in tegenstelling tot haar collega-spits. Die roept nog tijdens de wedstrijd naar haar moeder die komt aanlopen dat ze er twee heeft gescoord. Panklaar voor haar neergelegd door mijn dochter die er zelf ook nog drie heeft gemaakt na lange solo’s. Maar dat roept ze er niet bij.
Mijn eigen jongetjesteam stort zich zonder remmingen in de strijd. Zonder besef van positie ook. De corpulente, verstokte linkspoot die ik vast wil voorbereiden op een toekomst als linksback in het zesde, staat na drie tellen rechtsbuiten. De andere verdedigers gaan ook erg enthousiast mee naar voren, waar het dus flink druk wordt en mijn zoontje wanhopig schreeuwt om de bal als hij vrij staat. Maar meestal hebben zijn medespelers alle aandacht nodig voor zichzelf. Een keeper hebben we niet, dus ik hoop elke week dat twee jongetjes zich een helft willen opofferen. En dat hun ouders het daar niet te koud of te nat voor vinden. Meestal komen we er met wat zachte drang wel uit, zodat ik ’s middags een stukje voor de site en het clubblad kan schrijven waarin ik doe alsof ‘we’ een wereldpartij hebben gespeeld en ik iedereen bij naam noem en de hemel in prijs. Geen kind dat het leest, maar dat ouders het wel degelijk in de gaten houden, blijkt als ik per ongeluk vergeet om een doelpuntenmaker te noemen. Of doelpunten van zíjn zoon niet meetellen, vraagt zijn vader me bij de volgende training zonder een spoor van humor.
In de kleedkamer die standaard met twee teams moet worden gedeeld, is het dringen, want de jongetjes moeten door papa of mama nog volledig gekleed worden. Maar de ouders vinden het gezellig en dragen ook daarna allemaal hun steentje bij volgens een strikte taakverdeling. Een moeder waakt over de pot waar iedereen met grote regelmaat vijf euro in stort en zorgt voor koffie. Een moeder staat klaar met jasjes voor de wissels. Een moeder regelt limonade in de rust. Een moeder uit haar zorg over het gedrag van ons allochtone spelertje dat inderdaad ook tijdens wedstrijden bij ieder meningsverschil met tegenstanders of medespelers betrokken is. Een vader doet de wissels bij wedstrijden die ik moet fluiten, terwijl zijn vrouw me luidkeels meedeelt dat mijn beslissingen verkeerd zijn. De andere vaders sporen hun eigen zoons aan om nog meer voor eigen succes te gaan en beklagen zich er bij mij over dat hun zoons toch echt voorin moeten spelen. Maar het eind van het seizoen melden alle ouders dat ze zo graag willen dat het clubje bij elkaar blijft en ik beloof me daar hard voor te maken.
Kleinere judotoernooien blijken wel gemoedelijker. Twee matten in een gymzaaltje in plaats van negen in een sporthal. En minder ordinair geschreeuw. Maar de strijd blijft even hevig. Ik kijk met stijgende verbazing naar de metamorfose van mijn dochter als ze de mat opstapt. Als een explosie van energie en wilskracht. Dat valt ook vaders van clubgenootjes op, die me complimenteren. Die meid, dat is me er eentje, hoor ik. De keerzijde is dat er meer spanning op partijen komt naarmate ze er meer wint. Dat wil zeggen, bij mij. Ik judo elke seconde met haar mee. Het is dat ik me zo stoor aan uitbundig meelevende ouders omdat ik vind dat die de wedstrijd oneigenlijk beïnvloeden, anders zou ik niet te stuiten zijn. Maar ik schreeuw in stilte. Ik laat me slechts verleiden tot een pesterig applaus bij winst als het publiek van de tegenstander zijn fatsoen niet heeft gehouden. Verder bemoei ik me nergens mee. Ik denk niet dat mijn dochter het prettig zou vinden als ik met een grote videocamera elke wedstrijd zou vastleggen om thuis alle foutjes nog eens door te nemen, zoals een andere vader doet. Of dat we thuis een judokamer zouden inrichten zoals we ergens mogen aanschouwen, compleet met mat en oefenpop.
Verlies hoort er natuurlijk ook bij. Is niet erg, zolang het met echt judo gebeurt. Maar na een rit van 200 kilometer naar Eindhoven treft mijn dochter eerst een benentrekker en vervolgens een meisje dat haar op haar oor slaat, zogenaamd als afweer tegen het vastpakken, en haar vervolgens aan de paardenstaart trekt. Dochter laat zich imponeren. En twee partijen verliezen betekent uitschakeling. Dat maakt de terugreis niet gezellig, des te meer omdat mijn dochter niet wil horen dat het niet nodig was geweest. Daar ga ik niet voor naar Eindhoven, maak ik haar duidelijk. Aan de andere kant ben ik ook wel een beetje blij dat ze niet heeft staan huilen alsof haar leven mislukt is, zoals al die jongetjes doen als ze een partij verliezen.
Mijn zoontje is op de mat net zo fanatiek als zijn zus, maar minder sterk en uitgekookt. Hij laat zich telkens uit balans duwen als hij zelf een aanval inzet. Hij werpt zichzelf min of meer op zijn rug. Het tast zijn humeur niet aan. Het mijne wel enigszins. Fouten maken mag, maar niet steeds dezelfde. Mijn commentaar raakt hem wel, maar verandert niets. Misschien is een camera toch niet zo’n gek idee. Dat ik onmiddellijk weer verwerp, alleen al omdat ik al te veel kinderen zie die geen enkele worp meer spontaan inzetten. Hun ogen zoeken voortdurend de bevestiging van hun ouders. Het zusje van de nationale jeugdkampioen krijgt zelfs tijdens de warming-up opdrachten van haar vader. Kampioentje in de dop waarschijnlijk, maar plezier zie ik niet. Ze wint wel van mijn zoontje en mag daarna bij vader op schoot. Mijn zoontje acteert onverschilligheid.
Zijn grootste stimulans bij tennis heeft de naam van een jongetje dat ook in zijn team voetbalt. Het jongetje draagt in woord en gebaar uit dat hij zichzelf de beste vindt, welke sport het ook betreft. Niet aardig tegenover concurrenten, maar vaak wel overtuigend. Hij heeft de uitstraling van de jongetjes die volledig schuilgaan achter de tassen op hun rug waar wel tien tennisrackets inpassen. Eenmaal van die last bevrijd slaan ze voor de wedstrijd zo ongeïnteresseerd mogelijk in, zeker als ze tegen iemand zonder zo’n tas spelen, zodat het voor iedereen duidelijk is dat de tas hoort bij een kind van De Bond. Dit zijn de bevoorrechten die goed genoeg zijn bevonden om twee keer per week te mogen deelnemen aan een regionale training, op voorwaarde dat hun ouders bereid zijn daar vele honderden euro’s per jaar voor neer te tellen. Ook zonder de tas draait het jongetje moeiteloos in dit circuit mee en mag hij bovendien meedoen aan de tenniscompetitie van de club. Mijn zoontje viel net buiten de boot en is daarom tot in zijn tenen gemotiveerd als hij hem treft op het clubtoernooi. Hij wint overtuigend en ik zit glimlachend naast de moeder van het jongetje, die haar oogappel meermalen tot de orde moet roepen na gefrustreerde kreten en overduidelijk verkeerde calls. Hij wint zelfs een paar weken later op een ander toernooi nogmaals van hem, opnieuw verdiend. Zonder enige tact vertelt de moeder van het jongetje me daarna dat de trainer hem verbaasd heeft gevraagd hoe hij nou van mijn zoontje kon verliezen.
Op hetzelfde clubtoernooi moet mijn dochter in de halve finale tegen een vriendin uit haar klas. Tenminste, dat wijst het wedstrijdschema na de poulewedstrijden uit. Ik zeg enthousiast tegen het meisje dat het leuk is dat ze tegen elkaar kunnen spelen, want dan komt in ieder geval één van hen in de finale. Daar denken het meisje en haar moeder anders over, merk ik. Maar ik ruik geen onraad, hoewel ik weet dat de moeder dag in dag uit op het tennispark te vinden is en zich onder het mom van ontzettend gezellig met alles en iedereen bemoeit. ’s Avonds worden wij door de organisatie van het toernooi gebeld met de mededeling dat mijn dochter de halve finale niet tegen haar vriendin moet spelen maar tegen haar collega-spits uit het voetbalteam, die met overmacht de derde poule heeft gewonnen. De vriendin moet tegen de dochter van een bestuurslid, die in de poule met ruime cijfers door mijn dochter is verslagen. Als ik de volgende dag de moeder van de vriendin tref op het tennispark, vraagt ze slechts of ik de neus van mijn dochter wel goed insmeer met zonnebrand.
Eerder tijdens het toernooi vertelde de moeder van de collega-spits me langs haar neus weg dat het toernooi eigenlijk zinloos was voor haar dochter, die immers al competitie speelde in een leeftijdscategorie boven haar werkelijke leeftijd. Ze zou het zonder slag of stoot winnen. Toen ze vervolgens zei dat ze het zo jammer vond dat mijn dochter naar een andere voetbalclub zou gaan, wat we zo lang mogelijk hadden verzwegen om te voorkomen dat we anderen ook op die gedachte zouden brengen, kon ik het niet laten: bij de dorpsclub blijven voetballen had geen enkele zin voor mijn dochter, vertrouwde ik haar toe, want daar had ze aan niemand iets.
Naar de halve tennisfinale komt alleen de vader van de collega-spits kijken. We praten alsof er geen enkele rivaliteit bestaat en prijzen bewonderend de goed geslagen ballen van elkaars dochter. Mijn dochter verliest met het minimale verschil de tiebreak van de derde set. Haar vriendin verliest in de finale net zo close. De collega-spits hééft het toernooi gewonnen, dát moet ik haar moeder nageven.
De nieuwe voetbalclub is verder weg, zodat mijn dochter naar trainingen en wedstrijden gebracht moet worden. Op zaterdag is ze vaak te laat terug om nog naar judotraining te gaan. Dat valt niet goed bij de judoleraar. Hij heeft me al eens eerder duidelijk gemaakt dat mijn dochter toch echt moet kiezen voor één sport. Maar dat gaat mij veel te ver voor een meisje van net 10 jaar. En zelf wil ze het ook niet. De bom barst als de judoleraar haar selecteert voor een teamwedstrijd op een zaterdag. Normaal gesproken vindt de teamcompetitie plaats op zondagen en is dat dus nooit een probleem. Maar nu moet ze voetballen. Als ik haar afmeld met het argument dat de zaterdag voor het voetbal is en ze haar team niet in de steek kan laten, krijg ik de wind van voren. Judo blijkt ineens ook primair een teamsport te zijn en als ze wegblijft, zal ze uit de selectie worden gezet. Mijn dochter besluit nog dezelfde dag dat die ene sport waar ze ooit voor zal kiezen in ieder geval niet judo zal zijn.
Maar dat maakt haar niet minder ambitieus. Ze valt voor het kwalificatietoernooi voor het provinciaal kampioenschap anderhalve kilo af, zodat ze zich voor de finaledag plaatst in de categorie tot 30 kilo. Dat afvallen heeft ze al eerder gedaan. Vond ik eerst raar voor kinderen, maar bleek heel gewoon want een gewichtsverschil van drie kilo maakt nogal uit tijdens een gevecht. Dus zorgen alle kinderen ervoor bij de weging precies op het maximum van hun gewichtscategorie te zitten om direct daarna aan hun ontbijt te beginnen. En wij leren snel. Op de finaledag knokt mijn dochter zich via heroïsche partijen rechtstreeks naar de eerste plaats. Ouders van andere kinderen van de club feliciteren me omstandig en zeggen schalks dat de judoleraar wel spijt zal hebben van zijn actie. Besmuikt voegen ze eraan toe dat hun zoon misschien ook wel op voetballen gaat. Zelfs de moeder van het ouder-kind toernooi, wier één jaar jongere zoon in de klasse van mijn dochter vóór de finalepoule is uitgeschakeld, uit haar bewondering en vermoedt dat mijn dochter wel erg verrast zal zijn. Ik antwoord dat ze haar zinnen op het kampioenschap had gezet, omdat ze een jaar eerder al derde was geworden. De judoleraar ziet mij niet staan, maar laat mijn dochter in het trainingspak van de club wel uitvoerig poseren voor een foto in de streekkrant. Hij vraagt haar terloops of ze nu nog steeds wil blijven voetballen. Wij stellen vast, met het tennisseizoen in aantocht, dat dit voorlopig even haar laatste judotoernooi is geweest.
Mijn zoontje heeft eindelijk zijn verdiende plekje in de tenniscompetitie en slaat op zijn 8e harder en strakker dan zijn 10-jarige zus, die zich overmatig bedient van topspin. Ze geeft anderen daardoor de gelegenheid haar weg te meppen. Maar dat mag ik na een verliespartij niet tegen haar zeggen. Een dag later vraagt ze hoe ze dan beter kan slaan. Haar strijd is niet alleen die tegen haar tegenstanders, maar ook die tegen mij. Ik weet alles beter, maar heb tegelijkertijd makkelijk praten aan de kant. En toch grijpt ze mijn kritiek aan om beter te worden, al zal ze dat niet toegeven. Míjn strijd is meer dan me lief is ook die tegen andere ouders geworden, die na een onnodig ruime verliespartij zeggen dat ze wel degelijk goed heeft gespeeld. Nee, dat heeft ze dus niet.
Het hevigst is mijn strijd op het voetbalveld. Ik blijk in staat om mijn dochter luidkeels aan te vuren en boos op haar te worden als ze in mijn ogen niet naar vermogen heeft gepresteerd. En als leider van het team van mijn zoontje tref ik mezelf op een voetbalveld in Haarlem ruziënd aan met de leider en ouders van de tegenpartij. De scheidsrechter had het namelijk bestaan om met hun duidelijke instemming een dreigende nederlaag van de thuisploeg af te wenden door deze in de slotfase in toenemende mate te voorzien van discutabele vrije trappen in de buurt van het doel van mijn ploegje. Toen ik het tijdens de standaard penaltyserie na afloop nog niet kon laten om een sarcastische opmerking te maken, werd mij gevraagd of ik daar al voor onder behandeling was.
Het mag duidelijk zijn, ik ben al lang het stadium voorbij van alles schattig vinden wat mijn kinderen aan sportprestaties leveren. Gelukkig maar, want ook kinderen sporten om te winnen, anders kun je ze net zo goed op blokfluitles doen. Maar het moet niet zo worden dat ik mezelf te kijk zet of mijn kinderen met mijn frustraties opzadel. Het is al erg genoeg dat trainers van de F-jes bij de voetbalclub van mijn zoontje tegenwoordig van de jeugdcoördinator een schriftelijke beoordeling krijgen van trainingen die ze verzorgen en twee keer per seizoen voor elk spelertje een formulier moeten invullen om de vorderingen aan te geven. Voor de overstap naar de E-tjes moeten de jongetjes drie selectiewedstrijden spelen om vervolgens op grond van volstrekt onheldere criteria te worden ingedeeld.
Ik stop na drie jaar met het leider- en trainerschap en ga me als vader eens heerlijk op de achtergrond houden bij wedstrijden. Ik spreek mijn kinderen thuis wel.